[Brill, Willem Gerard]
BRILL (Willem Gerard), geb. 10 Oct. 1811 te Leiden, overl. te Utrecht 29 Jan. 1896. Zijn vader was te Leiden chef der uitgevers- en boekdrukkersfirma Luchtmans; zijn grootvader was een bekend predikant te Rijswijk, een gunsteling van prins Willem V. Aanvankelijk werd ook de kleinzoon voor den predikdienst opgeleid, en Oct. 1834 deed hij zijn proponentsexamen; hij ging toen echter over tot de studie der klassieke talen en promoveerde in 1837 tot dr. in de letteren op een dissertatie over Aristophanes. Deze verandering van lotsbestemming is kenmerkend voor Brill. Ze beteekende niet een afval van het geloof, want Brill is levenslang een overtuigd evangelie-belijder geweest, maar ze getuigde van zijn schroom om zich te voegen in een kader van kerkelijke plichten en kerkelijke vormen, dat knellend worden kon voor wie, als hij, het evangelie op zijn eigen wijze beleed.
Na een korte werkzaamheid te Leiden werd Brill in 1840 leeraar voor de vier moderne talen aan het gymnasium te Zutphen. Daar bleef hij negentien jaar. In 1859 volgde zijn benoeming tot hoogleeraar te Utrecht voor Nederlandsch en geschiedenis. Brill heeft, in nauw verband met zijn gymnasialen werkkring, allereerst de grammatica der vier moderne talen, waarin hij onderwijs gaf, beoefend. De nederlandsche spraakleer bewerkte hij in haar geheelen omvang; voor de hoogduitsche gaf hij een handboek; voor de fransche en engelsche leverde hij belangrijke bijdragen. Deze studiën heeft hij in 1871 vaarwel gezegd. Hij was niet uitsluitend linguist, en zijn kracht lag ook niet allereerst op speciaal terrein. Toch was wat hij op taalgebied gegeven heeft, voor zijn tijd zeer verdienstelijk.
Op het terrein der geschiedenis ging Brill zich meer speciaal bewegen, toen hij het breed opgezette werk van J.P. Arend overnam. Hij beeft in 3½ der groote deelen van dit werk de geschiedenis van ons land beschreven van het Bestand tot