[Bösken, Johan Herman]
BÖSKEN (Johan Herman), geb. te Diepenveen in 1804, overl. te Utrecht in 1873, zoon van den predikant Johan Peter Bösken (overl. 20 Mei 1843) en Margaretha Alting. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid, werd predikant te Hall 3 Aug. 1828, te Werkendam 5 Jan. 1834, te Vlissingen in Juni 1839, te Utrecht 14 Dec. 1845. Hij schreef: De invloed van de gedachte aan het oordeel des Heeren, op de getrouwe vervulling der evangeliebediening, Leerrede over 1 Cor. 4:4, gehouden te Almkerk (Rott. 1836); Een steen voor de Vlissingsche kerk .... (Utr. 1858); Ter nagedachtenis van F.C. van den Ham .... (Utr. 1863). Samen met N. Beets gaf hij uit: Toespraken gehouden bij het graf van S.G. Jorissen (Utr. 1865); samen met anderen schreef hij over de jaarvergadering van het Nederl. Zendelinggenootschap in 1864, met toelichtingen en bijschriften. H.C. Bervoets herdacht hem in Woorden ter nagedachtenis van J.H. Bösken (Utr. 1873); N. Beets, J.J.v. Oosterzee, e.a. in In Memoriam (Utr. 1873). Voorts heeft men van hem preeken en catechisatieboekjes.
Zie: Visscher en van Langeraad, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. (1903) I, 528 v.; Kerkelijk Handboek (1903) Bijl., 130, (1909) Bijl., 151, (1910) Bijl., 167, (1912) Bijl., 140, 143.
Knipscheer