Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 178]
| |
29 Sept. 1668. Na zijn bevordering tot meester in de beide rechten werd hij advocaat der Oost-Indische Compagnie, in welke hoedanigheid hij in 1618/19 met eenige bewindhebbers naar Engeland ging om zekere geschillen met de engelsche O.I. Comp. uit den weg te ruimen. Bij deze gelegenheid werd hij door Jacobus I tot ridder geslagen. In 1627 werd hij pensionaris van Amsterdam en maakte als zoodanig deel uit van belangrijke buitenlandsche zendingen. Zoo ging hij in 1639 naar Bremen. De aartsbisschop en de regeering dier stad hadden geschil over het invoeren van den lutherschen eeredienst in de Domkerk aldaar. Partijen hadden de bemiddeling verzocht van den koning van Denemarken en de Staten-Generaal. Boreel ging voor de laatsten naar Stade, waar de twist in October 1639 door een verdrag werd bijgelegd. In 1640 werd B. aan het hoofd van een gezantschap naar Zweden gesteld, om koningin Christina geluk te wenschen met haar troonsbestijging, doch tevens om met dat rijk een verbond te sluiten tegen de verhooging der tollen door de Denen of een weg te zoeken tot vermijding dier tollen door het graven van kanalen van Gothenburg naar het O. of over Lubeck langs de Trave. Het verbond kwam tot stand. Elk der gezanten ontving het portret der koningin omzet met edelgesteenten benevens een gouden keten. In 1641 reisde B. weder naar het Noorden. Thans met twee andere heeren als gedeputeerde commissarissen om met de gedeputeerden van den koning van Denemarken de geschillen over de tollen te beslechten. Nadat men het te Stade en Glückstadt over de voornaamste punten eens was geworden, reisden zij naar Kopenhagen ter onderteekening der overeenkomst. In 1644 werd aan B. en twee andere heeren als extraordinaris ambassadeurs de delicate opdracht gegeven uit naam van HH. Mog. bemiddeling aan te bieden tot bijlegging der geschillen gerezen tusschen Karel I en zijn Parlement. Na een verblijf van een jaar en 5 maanden in Engeland moesten zij hun pogingen opgeven. B. was intusschen door den koning verheven tot ridder-baronet en verkreeg het recht den engelschen luipaard en chef in zijn wapen te voeren. De gevluchte Karel II verhief hem in 1653 tot baron en pair van Engeland, doch dit bleef zonder gevolg. In 1649 vertrok B. als gewoon ambassadeur naar Frankrijk. De moeilijkheden met dit rijk, gerezen door het nemen van twee fransche kapers door de Ruyter, werden door hem uit den weg geruimd. Dit was tevens een diplomatiek verlies voor Cromwell. Tot zijn dood bleef B. op zijn post te Parijs. Zijn lijk werd op kosten der Staten-Generaal in de Groote kerk te 's Gravenhage ter aarde besteld. B. was een zeer ontwikkeld man en, door zijn groot fortuin daartoe in staat, een steun voor kunsten en wetenschappen. Zelf beoefende hij ijverig vooral de physica. Men zegt wel, dat hij in de diplomatie meer openhartig dan schrander was. B. is gehuwd geweest met Jacoba Carel (overl. 17 Juni 1657). Hij was baron van Vreendijk en Vreenhove, heer van Duynbeke, Westhoven, Steeland en Perenboom. Van zijn door een onbekend kunstenaar geschilderd portret is een copie in het bezit van douairière baron d'Ablaing van Giesenburg te 's Gravenhage. Zie: Aitzema, Saken van Staet en Oorl. II, 648-651, 684-698, 788-796, 983-993, III, 35-40, 386, 420-426, 472-479, IV, 46-51, 60, 61, 1125-1126, VI, 752 en 753; van Loon, Nederl. Historiepenn. II, 281; Smallegange, Cronyk van Zeeland I, 480; de la Rue, Staatk. Zeeland, 8-37; Wagenaar, Beschr. v. Amsterd. I, | |
[pagina 179]
| |
533 en 534, III, 212; Elias, Vroedschap van Amsterdam, 539; Journal d'un voyage à Paris, ed. Faugère, p. 84. Mulder |
|