[Boot(t), Cornelis]
BOOT(T) (Cornelis), geb. te Middelburg 7 Dec. 1679, overl. te Utrecht 1 Febr. 1713. Hij was een zoon van Cornelis Boott, koopman, en Debora Teeling (kleindochter van Willem Teellinck zie dl. V, kol. 890). Hij studeerde te Franeker in de godgeleerdheid, en werd beroepen te Krabbendijke, welk beroep wegens geschil over het recht geen voortgang had. Hij werd predikant te Domburg 13 Aug. 1702, te Vlissingen in 1705 en te Utrecht in 1708. Aeg. van de Put hield eene lijkrede over hem. J.G. Keijsler bediende zich in zijn Exercitatio historico-philologica de dea Nehalennia (1717) van eenige brieven en teekeningen van Boott betreffende oudheden, te Domburg gevonden. Deze gegevens waren door Boott gezonden aan Adriaan Reland.
Te Vlissingen trouwde Boott met Anna Smijtegelt (geb. te Goes 29 Mei 1684, dochter van Pieter Smijtegelt en Aletta Haijman, kleindochter van Marinus Smijtegelt). Zij hadden twee zonen en een dochter, allen geb. te Utrecht. De zoon, Cornelis Boott, volgt.
Zie: Visscher en van Langeraad, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. (1903) I, 498 v.; Kobus en de Rivecourt, Biogr. Handwoordenboek (Zutphen 1870) I, 207; Kerkelijk Handboek (1909) Bijl., 127, 136, 151, (1910) Bijl., 166.
Knipscheer