[Boon, Cornelis]
BOON (Cornelis), geb. te Amsterdam in 1809, overl. te Apeldoorn 26 Juni 1881. Hij studeerde te Groningen in de godgeleerdheid en promoveerde in 1834 op: De historia conditionis Judaeorum religiosae et moralis inde ab exilio Babyl. usque ad tempora J.C. immutatae. Hij werd predikant te Kokkengen 12 Oct. 1834, te Sassenheim in 1838, te Medemblik 7 Nov. 1846, te Zuidwolde 8 Mei 1853, te Diever 4 Oct. 1857, emeritus 13 Nov. 1876. Hij vestigde zich hierna te Apeldoorn.
Hij schreef: Godsdienstige beschouwing van het droogmaken van het Haarlemmermeer (leerrede over Ps. 8: 7a) (Gron. 1844); Het vroegtijdig afsterven van Abia, Jerobeams zoon (Lijkrede op H.J. Commijs) (Medembl. 1849); Bede, gerigt tot de hooge regeering onzes lands, ter zake van het Kon. instituut voor de marine te Medemblik (Med. 1849). Hierbij sluit aan: De bede door den heer C. Boon, aang. Z.M. instituut te Beverwijk, beoordeeld door A. Beelo, J.P. Arend en A.A. Deenik, in het licht gegeven door C. Boon (Amst. 1850); Mag men de formulier-quaestie niet geeindigd achten? Een kerkelijk vraagstuk van onze dagen beantwoord ('s Hertogenbosch 1853); Af-