schiedenis en in 1862 rector. In 1878 vierde hij zijn 40-jarig jubileum als docent en trad als rector af.
Na zijne komst in den Haag had Beijnen zich aangesloten bij het letterkundig genootschap ‘Oefening kweekt kennis’, en nam hij een zeer werkzaam aandeel in de Maandagavondlezingen. Vele van de door hem daar gehouden lezingen zijn bewaard gebleven in de Genootschapsbundels. Hij moet een spreker met zeldzame gaven zijn geweest. Aan een degelijken inhoud en een gekuischten vorm paarde hij eene voordracht vol gloed en leven. In 1842-43 wekte hij de werkende leden van ‘Oefening’ op om zich te oefenen in de kunstmatige voordracht. Als gevolg hiervan werd onder zijn voorzitterschap het gezelschap ‘Mnemosyne’ gesticht. Dit gezelschap heeft slechts een vijftal jaren bestaan. Toen Beijnen later geen lezingen meer hield, improviseerde hij dikwijls op meesterlijke wijze over een onderwerp, dat hij overdacht had.
Naast de academische studiën in de klassieke talen en de beoefening der welsprekendheid heeft de liefde tot de kunst Beijnen zijne gansche leven bezield. Zijne waardeering van de kunst moet geheel uit zijne godsdienstige persoonlijkheid verklaard worden. De kunst was voor hem eene gave Gods en de religieuse kunstenaar was Beijnens ideaal. Vele studiën over de oude hollandsche en de italiaansche meesters zijn door hem in de Kunstkroniek uitgegeven. Onder de schilders van den nieuwen tijd vereerde hij bovenal Arij Scheffer en Cornelis Kruseman. Ook aan zijne herhaalde bezoeken aan Italië heeft menig opstel in dit tijdschrift de herinnering bewaard. Ter gelegenheid van de onthulling van Rembrandt's standbeeld te Amsterdam, 27 Mei 1852, voerde Beijnen het woord.
Op het terrein van het onderwijs heeft Beijnen gedurende een tijdperk van veertig jaar de eervolste plaats ingenomen. Hij was, naar de mededeelingen van vele zijner leerlingen uit vroegeren en lateren tijd, een uitstekend docent: hij was streng maar over onbillijke of onrechtvaardige behandeling had niet één zijner leerlingen zich ooit te beklagen. Hij behoorde tot de voorstanders van het christelijk onderwijs en verleende in 1849 zijne medewerking om in den Haag de eerste vrije christelijke school op te richten. De strijd voor het onderwijs was voor hem eene paedagogische en niet eene politieke kwestie. Hij geloofde alleen aan de toekomst van de christelijke school, onder voorwaarde, dat de onderwijzers bezield door een echt-christelijken geest, ook goede opvoedkundigen waren en hun onderricht naar den eisch des tijds zoo degelijk maakten als mogelijk was en allerminst de school deden ontaarden in eene kweekplaats van confessioneele orthodoxie.
Buiten het gymnasium werd Beijnen geroepen om onderwijs te geven in de nederlandsche taal- en letteren, eerst aan H.H. Prinses Hendrik, later aan H.M. Koningin Emma.
Bij zijn aftreden als rector in 1878 werd hij gehuldigd in den foyer van het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen. Ook op zijn 80-sten geboortedag, 29 September 1891, werd hem door vrienden en oud-leerlingen hulde gebracht.
Beijnen was vele jaren lid van den raad van bestuur der Academie van beeldende kunsten, ouderling der Ned. Herv. Gemeente en lid van de Plaatselijke schoolcommissie te 's Gravenhage.
Van zijn geschriften zijn te noemen: Lot-