leidsche Universiteit. In 1680 gaf hij (een herdruk van?) Justinianaei de Stolatae Virginitatis jure, Lucubratio Academica (Lugd. Bat.). Uitgeweken naar Engeland, studeerde hij te Oxford en promoveerde er tot dr. jur. Hij verzamelde zeldzame boeken, schilderijen, prenten en in het bijzonder een belangrijke collectie schelpen en horens. Het berouw over zijn levenswijze, dat hij toont in De Fornicatione cavenda admonitio, sive adhortatio ad pudicitiam et castitatem was misschien oprecht. Op het eind van zijn leven is hij krankzinnig geworden. Vermoedelijk is hij kort na 1712 overleden. In Engeland schijnt hij voortgeholpen door I. Vossius (zie I, 1519). Daar verschenen nog van hem eenige hekelschriften op engelsche bisschoppen en na zijn dood De Prostibulis veterum. Mogelijk is ook door hem geschreven: Eerste Pleidoy van Mr. A.B. Rechtsgeleerde, in cas. van Falsiteit, 1677.
Zijn portret is gegraveerd door Munnickhuysen naar J. de Vois 1679, door W. Sherwin in zwarte kunst naar I. Palinck, voorts door P. Schenck, een onbekende en in zwarte kunst door S. Beckett.
Zie: M.F. Lantsheer en F. Nagtglas, Zelandia Illustrata II, 358, welke verzameling eenige portretten van B. bevat; F. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen I, 36.
Mulder