door inmenging van den Staat zouden worden geschaad. Een officieuse kennisgeving vooraf zou derhalve, vooral op aandrang van B., tijdig worden gedaan, maar een officieele, gelijk de Regeering verlangde, heeft de internuntius nimmer beloofd en is ook niet gegeven. Bekend is de verklaring van Thorbecke in zijn circulaire aan de Commissarissen des Konings op 32 Maart 1853, nadat de pauselijke breve ‘Ex qua die’ op 4 Maart was uitgevaardigd, en Pius IX in het consistorie van 7 Maart zijn allocutie ‘Cum placuerit’ had gehouden. De Minister beklaagde zich daar, dat de H. Stoel met den slag (d.i. onverhoeds) had gewaarschuwd. Een feit is echter, dat de gezant te Rome, de Liedekerke, reeds op 22 Jan. 1853 den Minister van buitenlandsche zaken had weten te berichten, waar de metropolitaanzetel zou gevestigd worden en wie de nieuwe aartsbisschop zou zijn. Maar sterker nog, reeds op 12 Jan. had B. dit alles door een tusschenpersoon aan Thorbecke zelf laten boodschappen, en de mededeeling in het begin van Maart nogmaals persoonlijk herhaald aan den secretaris-generaal van buitenlandsche zaken.
De April-storm, welke na deze maatregelen van den Paus losbrak, heeft het plan wel kunnen bestrijden maar niet tegenhouden. De bezadigdheid van B. en van de overige leiders der Katholieken hebben bovendien veel ertoe gebracht, dat de storm betrekkelijk spoedig luwde. De internuntius bleef, zoolang het noodig was, de raadgever van de nieuwe bisschoppen; met hen regelde hij het eerste en meest noodzakelijke. Toen zijn werkzaamheid alhier op 14 Dec. 1855 een einde nam, kon hij met voldoening op het verleden terugzien.
Zijn portret is gelithografeerd door F. Waanders.
Zie: Albers, Herstel der bissch. Hiërarchie II; Goulmy, Hiërarchie en Wetboek; Mededl. v.h. Nederl. hist. Instituut te Rome II (1922), 119; C. Broere, Een bezadigd woord aan mijne welgezinde protestantsche landgenooten (den Haag 1853).
Hensen