[Bebber, Isaac van]
BEBBER (Isaac van), geb. te Dordrecht 8 Aug. 1636, begr. aldaar 3 Sept. 1668, was de zoon van Jan Jansz. van Bebber en Catharina Willemsdr. Hij studeerde te Utrecht, ingeschr. Febr. 1654, en werd reeds op 20-jarigen leeftijd tot doctor in de medicijnen bevorderd. Daarna vestigde hij zich als geneesheer in zijn geboorteplaats, waar hij, van stadswege aangesteld, een salaris van ƒ 72 's jaars ontving. Hij schreef: Ware en Vaste Gronden van de Heelkonst (Dordr. 1668 12o.); een tweede druk hiervan ‘met noodige aanmerkingen verrijkt’ door S. Blankaart verscheen te zamen met Th. Fienus, Twaalf voornaamste hand-grepen der Heelkonst door Blankaart eveneens ‘met noten verciert’ (Amst. 1685 8o.). Beide drukken zijn aanwezig in de Bibliotheek d. Maatsch. t. bevord. d. geneeskunst. Op de titels luidt zijn naam Isaac Bebber, niet van Bebber.
Zijn door een onbekende geschilderd portret is in het bezit van den heer H. van Eeten op huize Schoonzigt bij Arkel.
Zie: Balen, Beschr. van Dordr. 228.
van Dalen