[Aelstius, Johannes (2)]
AELSTIUS (Johannes), (2) of Aalstius, overl. in Juni 1712 te Middelburg. Hij werd predikant te Hoornaar in 1687, te Beverwijk in April 1698, te Middelburg 22 Nov. 1705, alwaar hij 10 Sept. 1709 ook hoogleeraar werd aan de illustre school. Hij was gehuwd met Magdalena Vervoort Noiret, weduwe van Simon Willemsen du Boisson (overl. te Middelburg in Jan. 1708) en liet geen kinderen na. Hij schreef tegen Balthasar Bekker's Betoverde Weereld, samen met zijn ambtgenoot Paulus Steenwinkel: Zedige Aanmerkingen. Waar in de gronden en de daar op gebouwde redeneeringen van .... B. Bekker, nopende den aard en werkingen der Geesten aan Gods woort en de Reden getoetst worden. Bekker gaf hier tegen uit zijn Briiv van B. Bekker aan .... (Amst. 1693). Bekker gaf te kennen dat zijne tegenstanders ‘vreede en waarheyd gesocht hebben’. Zij lieten echter hun Antwoord .... op den brief van .... Bekker (Dordr. 1693) volgen, waarin zij verwerpen het verwijt dat zij niet genoeg van Bekker's geschriften hadden gelezen om er een goed oordeel over te kunnen uitspreken. Deze pennestrijd werd nog voortgezet door Jac. Leydekker (zie dl. IV, kol. 906) en door Antonie de Reus, die een Ernstig onderzoek (Dordr. 1693) schreef.
Aelstius schreef als hoofdwerk: Bespiegeling der Reden-leer, waar in 's menschen zelfkennis door een klaar en beknopt vertoog van ziel en lichaam afgemaald, en het kennelijke Gods na een uitvoerig betoog van deszelfs aanwezen in een hegt verband opgespeurd word (Dordr. 1696). Dit werk is gesplitst in drie deelen: a. de geestkunde, b. de lichaamskunde, c. het kennelijke Gods, en doet hem vooral kennen als ‘een volbloed Cartesiaan’. Nog koos hij partij tegen Spinoza in zijn: Inleiding tot de zeden-leer, waarin de schepping, onsterffelijkheid en de gronden van godsdienst verklaart en tegen Spinoza ernstig beweerd worden (Dordr. 1705). Met Holterus schreef hij tegen de Doopsgezinden. De Catalogus van de Bibliotheek der Vereen. Dpsg. Gem. te Amsterdam vermeldt echter hunne geschriften niet; evenmin doen dit de schrijvers die wij beneden noemen. Het notulenboek van den kerkeraad van Middelburg bewaart (Jan. 1710) van hem en Ds. P. Immens (zie III, kol. 631) een zeer uitvoerig stuk, behelzende een onderzoek naar de gevoelens van de Antinomianen of Hebreeuwen. Jacob Willemsen (zie V, kol. 1128 v.) schreef in zijn Sions Zielsbanketten, 3de druk (Middelb. 1757), blz. 537-540 een ‘Zegenwensch aan den Heere Johannes Aalstius’ (gedat. 10 Sept. 1709).
Zie: Visscher en van Langeraad, Het Protest. Vaderland I (Utr. 1903), 49-53; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 126; (1908) Bijl. 107; (1909) Bijl., 139; Knuttel, Acta Z.- Holl. Syn. VI, 71, 277, 319, 373, 407, 498.
Knipscheer