[Tongerloo, Joachim van]
TONGERLOO (Joachim van), of van Congerlo, karthuizer, overleden 9 Sept. 1572 te Keulen. Hij was prior van het karthuizerklooster te Roermond en bestuurde tevens als visitator de ordesprovincie van den Rijn, die zich uitstrekte van Bern tot Wezel en ongeveer 13 kloosters omvatte. In het voorjaar van 1571 woonde hij in de Grande Chartreuse te Grenoble het generaalkapittel zijner orde bij. Hij werd toen gekozen onder de acht definitoren, die het hoogste bestuurscollege der Orde vormen. Dit bevestigt de mededeeling van den 17de-eeuwschen schrijver der Ephemerides, die hem een bijzonder eerbiedwaardig en verdienstelijk man noemt.
Toen op 23 Juli 1572 Roermond werd ingenomen door de troepen van den Prins van Oranje en deze een gruwelijk bloedbad aanrichtten onder de kloosterlingen en geestelijkheid der stad, stond Joachim van Tongerloo als prior aan het hoofd van de chartreuse ‘Bethlehem’ in de Swalmerstraat aldaar. Vooral op zijn klooster hadden de benden het gemunt, gedreven door godsdiensthaat en gelddorst. Zij drongen de gebouwen binnen, waar weldra negen monniken en drie leekenbroeders den dood vonden onder hun gewelddaden, terwijl andere leden der communiteit zware mishandelingen te verduren hadden. De prior had in der haast het grootste deel der kloostergemeente in de kerk rondom het altaar verzameld. Hier maande hij de zijnen aan tot standvastigheid, en daar den kloosterlingen geen tijd meer was gelaten om ieder in het bijzonder biecht te spreken, ontvingen zij, na een openbare belijdenis, de absolutie. Onmiddellijk daarop volgde de verschrikkelijke slachting in de kerk. Den prior Joachim ‘quelden en proefden sy op verscheyde ende onbehoorlijcke manieren’, gelijk het luidt in Havens' onopgesmukt verhaal. Zij sleurden hem vervolgens naar zijne cel, waar hij gedwongen werd hun de gelden van het klooster uit te leveren. Een kogel, op zijn borst afgeschoten, ketste en verwondde zijn arm. Vervolgens voerde men den prior weg en hield hem enkele weken in een harde gevangenschap, totdat hij voor een losprijs van 2000 kronen werd vrijgelaten. Hij begaf zich nu naar de chartreuse van Sint Barbara te Keulen, waar men den uitgeputten provinciaal met liefde opnam. Hierheen waren ook enkelen zijner monniken gevlucht, die aan den dood ontkomen waren, met name Joannes Asz en Joannes van Maastricht. Uit hun mond vernam Surius de feiten, waarvan hij in zijn Commentarius een beknopt relaas geeft. Nog in hetzelfde jaar stierf de prior en werd begraven in het
karthuizerklooster te Keulen.
Zie: L. Surius, Commentarius brevis rerum in orbe gestarum, ab anno salutis MD usque in annum MDLXXIIII (Colon. 1579); A. Havensius, Historica relatio duodecim martyrum cartusianorum (Colon. et Gand. 1608); Havensius-Uwens, Historie van twelf Martelaers der Carthuyser Ordre (Roermond 1649); Petreïus, Bibl. Cartus. (Colon. 1609) appendix; G. Hesse O.F.M., De Martelaren van Roermond, een bronnenstudie in Limb. Jaarb. XVII (1911); N. Molin, Historia Cartusiana II (Tornaci 1904) 276, III (Tornaci 1906) 92; Habets, Geschied, bisd. Roermond I, 66 vv., III 714 vv.; le Vasseur, Ephemerides Ordinis Cartus. III (Monstrolii 1891) 258; Kronenburg, Neerlands Heiligen in later eeuwen I, 149 vv.; De Nieuwe Koerier van 15, 22, 25, 29 Juli en 5 Aug. 1922, artikelen bij de