[Stals, Johannes Matthias]
STALS (Johannes Matthias) of Stalsius, Norbertijn, geb. te Maaseyk 13 Oct. 1761, overleed als pastoor te Tilburg 2 Febr. 1826. Hij had zijne kloostergeloften afgelegd in de abdij te Tongerloo 15 Oct. 1786. Deze data van het Necrologium van Tongerloo verschillen van die bij Goovaerts, Schutjes en Acta Sanctorum.
Toen 1790 de abt van Tongerloo, Godefridus Hermans, er na ontzaglijke kosten in slaagde om het bestaan en het voortzetten van het werk der Bollandisten te verzekeren en over te brengen naar zijne abdij, werd de geleerde jonge priester, Matthias Stals aangesteld om met den ex-Jezuïet de Bue en zijne medebroeders van Tongerloo, S. van Dyck en Cyp. Goris het werk te vervolgen. Het zesde deel van Oct. der Acta Sanctorum verscheen 1794 Tongerloae, typis Abbatiae. Fr.M. Stals bewerkte daarin de volgende heiligenlevens: De sanctis Agrato et Casturio 545-56; de S. Cosma ep. 594-610. Het deel VII, dat 1845 te Brussel verscheen bevat nog van Stals: De S. Deodato 55-59; de S. Sabino 65-69; de B. Galtero 77-79; de B. Philippa 19-94.
Slechts vijf jaar arbeidde Stals aan het werk der Bollandisten, waarbij zijn buitengewoon geheugen en grondige kennis van Grieksch en Latijn hem zeer te pas kwamen. 1795 werd hij benoemd tot cellier der abdij. Deze voorname post, vooral in dien tijd van vervolging, verdrukking en verjaging uit de abdij, bezorgde hem veel kommer en zwaren last.
Na de onderdrukking der abdij verbleef hij als assistent te Chaam en werd 1801 kapelaan te Tilburg (Goirke), beide parochies zijner abdij. 4 Maart 1812 werd hij pastoor te Goirke. Deze parochie was 1797 verdeeld in twee parochiën, het Heike en het Goirke, beide van Tongerloo. Sinds 1804 wilde het vicariaat van 's Hertogenbosch het recht van benoeming der abdij, sinds eeuwen