[Simons, Adam]
SIMONS (Adam), geb. te Amsterdam 27 Jan. 1828, overl. te Ems aan de Lahn 9 Juli 1890, was de zoon van D. Simons en A.J. van der Schalk. Na lager en middelbaar onderwijs in zijne geboortestad genoten te hebben, werd hij in 1846 student aan de delftsche akademie, waar hij in 1850 het diploma van burgerlijk ingenieur behaalde. Hij kwam kort daarna in dienst bij den ingenieur B.P.G. van Diggelen (V kol. 129), ten behoeve van opnemingen voor diens ontwerp tot droogmaking van de Zuiderzee, Wadden en Lauwerzee. In 1854 werd hij buitengewoon opzichter van den waterstaat onder den ingenieur G. van Diesen voor het opmeten en in kaart brengen van de Utrechtsche Vecht tusschen Weesp en Nederhorst den Berg. In 1857 kwam hij in dienst van T.J. Stieltjes (II kol. 1370) tot het maken van voorontwerpen voor spoorwegen en van een kanaal langs den linkeroever van den Gelderschen IJsel van nabij de uitmonding van het Apeldoornsche Kanaal tot het zeeëind van den Ketelleidam.
Met ingang van 1 Dec. 1860 werd hij bij den aanleg van Staatsspoorwegen benoemd tot adjunct-ingenieur en op het bureau der ingenieurs in algemeenen dienst, J.G.W. Fynje (I kol. 911) en J.A.A. Waldorp (III kol. 1378). Eerst als spoorweg-ingenieur kwam hij tot zijn recht. Hij was een uitstekend wiskunstenaar, maar door zijn bedeesdheid, gepaard met hevig stotteren, was hij in de praktijk minder geschikt. Hij werd dan ook steeds gebruikt op de bureaux, waar hij bijzonder goede diensten heeft bewezen. Op 15 Juli 1861 werd hij te Rotterdam onder N.T. Michaëlis (IV kol. 983) geplaatst. Deze, in alle opzichten van de wiskundige vraagstukken, die bij bruggenbouw te pas komen, op de hoogte, was voor Simons de meest aangenaam denkbare chef. Op diens voorstel werd hij met ingang van 1 Apr. 1863 benoemd tot sectie-ingenieur, hoewel hij bureaudienst bleef doen. Toen alle berekeningen voor de bruggen, de kappen en de kaaimuren gereed waren, werd Simons 1 Juli 1865 naar Breda onder J.G. van den Bergh (IV kol. 117) overgeplaatst; daar werkte hij aan de berekeningen voor de Moerdijksche brug. Op 1 Mei 1866 naar Dordrecht verplaatst, waren het die voor de brug aldaar, die hem werden opgedragen. Ook hield hij eenig toezicht op den aanleg van den onderbouw dier brug. Op 1 Mei 1869 te Rotterdam onder Michaëlis geplaatst, deed hij daar denzelfden arbeid als in zijne beide vorige standplaatsen.
Kort nadat Michaëlis directeur van de spoorwegen was geworden, werd Simons op zijn voorstel met 1 Aug. 1876 op zijn bureau te 's Gravenhage