[Ripperda, George]
RIPPERDA (George), heer tot Verwolde, geb. omstr. 1630, overleden te Arnhem 19 Nov. 1702; zoon van Peter Vincent R. tot Vorden, en van Anna van Eerde tot Beurse; broeder van Adolph Henrick, die vóórgaat, en van Maurits Herman, die volgt.
Hij studeerde sedert 18 Mei 1648 te Harderwijk in de rechten, later te Leiden, waar hij een latijnsche redevoering hield over het beleg dier stad, die werd uitgegeven onder den titel: Oratio de urbe Leyda, obsessa ab Hispanis et divinitus liberata, habita in florentissima ejus urbis Academia 2 Oct. 1654 (Lugd. Bat. 1654). In 1659 geadmitteerd in de ridderschap van Zutphen, werd hij richter van Doesburg en in hetzelfde jaar raadsheer in het Hof van Gelderland. Later werd hij president. Toen Wolter de Rode van Hekeren van Roderloo 27 April 1672 was overleden, werd hij door de ridderschap van Zutphen aangewezen om diens plaats als curator der geldersche hoogeschool in te nemen. Hij was een dier waardige curatoren, die 1 Oct. 1688 maatregelen namen om den ondergang der academie te verhoeden en haar aanvankelijk herstel met blijdschap begroetten. Hij overleed in 1702 (óók van Epen heeft dit jaartal) en werd in de Gr. kerk te Arnhem begraven, waar te zijner nagedachtenis een wandmonument werd geplaatst. Een artikel in de N. Rott. Courant (24 Juli 1911) over de restauratie der monumenten in dat gebouw vermeldt, dat op ge noemd wandmonument als sterfjaar 1696 voorkomt.
Ripperda is niet gehuwd geweest.
Zie: Wapenheraut V, 216, 217; Bouman, Gesch. Geld. H.S. I, 152, 192, 364, II, 2; N.C. Kist, Letterk. en Beoord. overzicht der gesch. v.h. beleg en ontzet van de stad Leiden, bl. 20; van Epen, Alb. Stud. Acad. Gelro- Zutph., pag. VII.
Regt