[Ripperda, jonker Asinge]
RIPPERDA (jonker Asinge), heer tot Winsum, data van geb. en overl. onbekend, zoon van Focko Ripperda en Anna van Ewsum, gehuwd met Bauwe Cater, vermoedelijk de dochter van Luert en van Margaretha Addinga van Westerwolde.
Hij was een broeder van Wigbolt (zie I, 1438) en Pieter (kol. 1190), en was door zijn moeder met de Rengersen verwant.
Ripperda was hervormd, maar had in 1566 niet het Compromis geteekend, was er ook nooit toe aangezocht. Op Kruisdag 1566 had hij met zijn broeders het volk aangezet tot plundering van de kerk van Winsum; zij verwoestten zelfs het sacramentshuis, terwijl zijn vrouw geuzenliedjes op het orgel speelde. Op 8 Dec. 1566 wilde Johan de Mepsche in Winsum den ouden kerkdienst herstellen, maar Ripperda liet hem antwoorden, dat hij zelf zijn kerk wilde besturen. In voorjaar 1567 moest hij vluchten, en was einde 1567 in Emden, waar de drost Unico Manninga, van wien hij familie was, hem toeliet. Later woonde Ripperda ook wel te Petkum in Oostfriesland. Op 23 Mei 1568 vocht hij bij Heiligerlee. Op 9 Juli 1569 komt zijn naam voor op de lijst der gevluchten, die door de spaansche regeering verdacht werden zoowel in Groningen als op het platteland; 10 Jan. 1570 werd hij door Alva verbannen, met verbeurdverklaring zijner goederen. Op 1 Febr. 1570 bood hij zich met zijn broeder Pieter bij Sonoy in Emden aan met 300 man; door geldgebrek moest de Prins van Oranje dit afslaan. Hij teekende het verzoekschrift, dat op 17 Oct. 1570 bij den rijksdag te Spiers werd ingediend. Ripperda voegde zich bij de Watergeuzen; 1 April 1572 was hij bij de inneming van den Briel, en keerde in den zomer 1572 in het land terug. In Aug. 1572 belegerde hij vergeefs het kasteel van Stavoren. In Dec. 1572 was hij in Haarlem en maakte een gedeelte van het beleg mede, maar in 1573 kwam hij door omkooping van een spaanschen soldaat buiten de stad. Zijn naam wordt daarna niet meer genoemd.
Hij had o.a. twee zoons Focco, kapitein, en Luirdt, ritmeester; de laatste, gehuwd met Ida Lewe, had tot achterkleinzoon den bekenden Johan Willem Ripperda (II, 1212).
Zie: de Haan Hettema, Stamboek Friesche Adel II, 140, 165; van Vloten, Nederl. Volksopst. (1858) I, 60, 65; Franz, Ostfriesland und die Niederl. 13, 171; Konst- en Letterbode 1840, deel 2, 185; Westendorp, Hervorming in Groningen 22; Eppens, Kroniek 182, 198; Marcus, Sententiën, 224; van Hasselt, Stukken I, 371; Rutgers, Het geslacht Ripperda in Wapenheraut V (1901), 175; Brucherus, Gesch. Kerkherv. te Groningen 190; Harkenroht, Oostfr. Oorspr. I, 369; Navorscher VII, 304.
Vogels