Juli 1874 uitgebracht werd, bleek, dat de meerderheid, bestaande uit 7 leden (zijnde de op de eene of andere wijze bij den handel betrokkenen, Maarschalk en twee zeeofficieren) bleven of werden voorstanders van een bassin nabij de bestaande haven. De minderheid, zijnde 4 ingenieurs en de zee-officier W. baron van Hogendorp, was voor den aanleg van eene haven te Tandjong Priok. Het gevolg van deze verdeeldheid was, dat de stukken aan den minister van Koloniën Mr. W. baron van Goltstein (I kol. 953) gezonden werden. Deze vroeg daarover het advies van Caland en Waldorp, beiden bovengenoemd, en van den zeeofficier, chef der hydrografie A.R. Blommendal. Laatstgenoemde overleed in den aanvang van 1875 en de beide anderen brachten 22 Mrt. van dat jaar hun rapport uit, waarin zij zich geheel met het advies der minderheid vereenigden. Beiden, die vroeger anders gerapporteerd hadden, waren dus voor de argumenten van van Raders gezwicht. Het is zeker, dat de haven te Tandjong Priok eenige millioenen minder gekost heeft dan die te Batavia gekost zou hebben, waarbij nog komt, dat er dwars van Batavia veel koraalriffen zijn, die het daarheen varen bezwaarlijk maken, iets wat men te Priok niet heeft. Daar staat tegenover, dat het klimaat te Tandjong Priok slecht is, zoodat ieder, die er des daags moet verblijven, zorgt, des avonds te Batavia te zijn. Daardoor blijft ook Batavia de handelsstad en is er geen sprake van verplaatsing van den handel naar Tandjong Priok. Dientengevolge zullen de kosten voor den handel steeds hooger blijven dan wanneer de haven te Batavia aangelegd ware.
Intusschen is het voor van Raders eene groote voldoening geweest, dat het plan, waarvoor hij jaren gestreden had, is uitgevoerd, al is het eerste denkbeeld daarvan waarschijnlijk te danken aan J.A. Krajenbrink.
In het najaar van 1874 in Nederland aangekomen, vestigde hij zich te Zutfen. In 1882 werd hij directeur van de Nederlandsch-indische stoombootmaatschappij, in 1883 tevens directeur der Java-spoorwegmaatschappij. Hij vestigde zich met het oog daarop te 's Gravenhage. De eerstgenoemde maatschappij, die de vaart onderhield tusschen de verschillende havens in den Indischen archipel, was in engelsche handen. Zij had met de regeering eene overeenkomst, die in 1891 afliep. Ten einde eene geheel nederlandsche maatschappij in hare plaats te kunnen doen optreden, werd met hulp der regeering de Koninklijke paketvaartmaatschappij in 1888 opgericht. Van Raders wendde zich ter behartiging van de belangen zijner maatschappij tot de Tweede Kamer en vond steun bij het Kamerlid Mr. L.W.C. Keuchenius (I kol. 1246), maar hij had bij de Kamers geen succes.
Van Raders overleed voordat de overeenkomst met zijne stoomvaartmaatschappij was afgeloopen.
Hij schreef: Historische schets bij de aanbieding aan het Koninklijk instituut van ingenieurs van eenige bescheiden betreffende eene voorgestelde zeehaven voor Batavia, met 1 plaat, in Tijdschrift Koninklijk instituut van ingenieurs 1874-1875, blz. 120.
Hij huwde 25 Sept. 1861 met Jeanne Madelaine Prins, dochter van den vice-president van den Raad van Indië, geb. 6 Mei 1842, overl. 6 Dec. 1918, bij wie hij twee zonen en vijf dochters had.
Ramaer