Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1141]
| |
en overleden 13 Jan. 1874 te Constantinopel. Hij bezocht de latijnsche school te Gemert. Na aldaar op 18-jarigen leeftijd de humaniora voltooid te hebben, was bij hem het voornemen gerijpt om priester te worden. Wijl echter in 1825 bij koninklijk besluit de bisschoppelijke inrichtingen ter voorbereidende opleiding van de katholieke geestelijkheid gesloten waren, vond hij 1827-1828 te Oud-Beierland onder leiding van pastoor Kortjanse gelegenheid om de wijsbegeerte te studeeren, en daarna verbleef hij te Warmond ten huize van den pastoor om lessen der philosophie van Prof. Coppens te kunnen volgen. In het najaar van 1829 werd hij theologant in het seminarie te Warmond, dat toen onder het presidium stond van den hooggeschatten prof. J.M. Chedeville, aan wien Pluym zijn wetenschappelijke en ascetische vorming goeddeels te danken had. Op 24 Oct. 1832 ontving hij te Luik de priesterwijding, waarna hij door den aartsbisschop van Keulen benoemd werd tot kapelaan te Warmond. Reeds in 1833 werd hij als ‘professorum assistens’ aan het seminarie verbonden. In 1838 volgde zijne benoeming tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis en de practische liturgie aldaar. Later werd hem het onderwijs der kerkelijke liturgiek in haar geheelen omvang als speciaal leervak toevertrouwd. In 1845 kwam prof. Pluijm als regent aan het hoofd te staan van het klein seminarie ‘Hageveld’ te Velsen. Onder zijn bestuur geschiedde de verplaatsing dezer inrichting naar Voorhout. Na 6 jaren belast te zijn geweest met de leiding van dit seminarie, gaf hij gevolg aan zijn reeds lang gevoelde roeping voor het kloosterleven, en trad hij in het noviciaat der paters Passionisten te Ere bij Doornik, waar hij den kloosternaam: ‘Joseph van het Onbevlekte Hart van Maria’ aannam. Op 6 Oct. 1852 sprak hij zijn H.H. Geloften uit. In April 1853 werd hem opgedragen om met pater A. Brems eene stichting te beginnen te Koningslust (Helden), welke kort daarop naar Herten werd overgeplaatst. Vanhier uit ging pater Joseph door heel Nederland missies en retraites preeken, terwijl hij tevens het ambt van provinciaal bekleedde. Inmiddels werd hij herhaaldelijk door den generaal van de Congregatie der Passionisten belast met gewichtige zendingen in België, Frankrijk, Engeland, Schotland en Ierland. Op 8 Sept. 1863 benoemde de H. Stoel hem tot bisschop van Nicopolis en tot apostolisch vicaris van Bulgarije en Administrator van Walachije met residentie te Bukarest. Op 18 Oct. d.a.v. ontving hij te Rome de bisschopswijding. In November kwam hij in zijn vicariaat aan en begon er zijn uitgebreide werkzaamheid, welke voor een voornaam deel bestond uit moeilijke visitatiereizen. In het bijzonder strekte zijn zorg zich uit tot scholen en weeshuizen. Vele van die instellingen werden door hem in het leven geroepen of doelmatiger ingericht. In 1867 stichtte mgr. Pluijm een Passionistenklooster te Bukarest en het volgende jaar een te Rimnik in Walachije. In Mei 1869 legde Paus Pius IX hem een hoogst belangrijke nieuwe taak op door hem te benoemen tot apostolisch vicaris van Constantinopel en pauselijk delegaat voor de Kerk van den oosterschen ritus. Mgr. Pluijm was de tweede apostolische delegaat, die in verband met de ‘Armenische kwestie’ naar Constantinopel werd gezonden. In het voorgaande jaar had de H. Stoel reeds mgr. Valerga als zoodanig afgevaardigd, die slechts een kortstondige rust had weten te bewerkstelligen. Inmiddels was de tweespalt weer aangewakkerd. 1 Juni 1869 vertrok mgr. Pluijm naar | |
[pagina 1142]
| |
den Bosporus. Toen hij daar aankwam, was het er in zooverre rustig, dat hij er, dank zij de bescherming van den Sultan, een synode kon samenroepen. Het was de eerste maal na vele eeuwen, dat de prelaten van het armenische patriarchaat tot dat doel te Constantinopel mochten vergaderen. Van 29 Juli tot 5 Nov. hadden vijftien zittingen plaats, die bijna alle door den vicaris werden bijgewoond. Toen paus Pius IX alle bisschoppen der wereld tot het vaticaansch concilie bijeenriep, reisde ook mgr. Pluijm naar Rome. Hij ijverde in deze kerkvergadering met mgr. Dechamps, mgr. Manning e.a. bijzonder voor de verklaring der pauselijke onfeilbaarheid en maakte deel uit van de commissie van den oosterschen ritus en de apostolische missies. Onverwachts moest hij echter het Concilie verlaten. Mgr. Gasparian, die tijdelijk het patriarchaat te Constantinopel bestuurde, had partij gekozen voor de oproerige Armeniërs, en de scheuring in de Armenische kerk was formeel een feit geworden. De H. Stoel wilde aanvankelijk deze afdwaling met zachte hand herstellen en zond nu mgr. Pluijm, na hem benoemd te hebben tot aartsbisschop van Thyana i.p.i., naar zijn post terug om de opstandigen met beleid van hunne misstappen te overtuigen. Zijn pogingen werden echter verijdeld, zoodat de Paus zich ten slotte verplicht zag om door zijn delegaat de ex-communicatie uit te spreken. Mgr. schreef een brochure, getiteld Souvenirs du Concile du Vatican tegen den afvalligen bisschop van Antiochië, mgr. P. Kasangian. Zie het artikel De Armenische kwestie door F.T.H. van Ogtrop in De Katholiek, dl. 64 (1873), blz. 226-259. Na een ziekbed van twee weken overleed mgr. Pluijm op 66-jarigen leeftijd. Behalve aartsbisschop van Thyana, vicaris van het latijnsche patriarchaat en apostolisch delegaat, had hij o.m. nog de waardigheden van assistent-bisschop bij den pauselijken troon en van romeinsch graaf, terwijl hij o.a. gerechtigd was tot het dragen van het Grootkruis der keizerlijke Frans-orde. A.J. Pluijm was van de oprichting van het tijdschrift af tot aan zijn intrede in het klooster (1841-1851) vaste medewerker van De Katholiek. Zijn vele artikelen daarin verschenen voor een groot deel anoniem. Een lijst van onderteekende bijdragen van zijn hand geeft het Register op De Katholiek (1822-1899), blz. 292 en 293. Voorts schreef hij: Het H. Sacrament van Mirakel en de H. Stede te Amsterdam. Historisch-kritische proeve (Amst. 1845, 197 blz.). Een levensgroot portret van hem werd geschilderd door van Elewijck. Ook is zijn beeltenis te vinden in Golgotha, 3e Jrg. 48. Zie: Th. J.H. Borret in De Katholiek, 65ste dl. (1874) 364-424 en 67ste dl. (1875) 137-208; Golgotha, 2de Jrg. 142-147, 234-238 en 3de Jrg. 49-54, 170-176, 273-276, 344-350; J.A. de Rijk in De Katholiek, 101ste dl. (1892) 31-38. Scholtens |
|