woredje, hoofdplaats der residentie Bagelen. Reeds in 1861, dus nog als aspirant-ingenieur, werd hij eerstaanwezend ingenieur aldaar. Hij werd, aldaar woonachtig, 30 Dec. 1862 tot ingenieur 3e, 26 Juni 1865 tot ingenieur 2e, en 10 Sept. 1872 tot ingenieur 1e klasse benoemd. Gedurende 12 jaren heeft hij in de residentiën Bagelen en Banjoemas groote werken tot bevloeiing van eene streek, groot 81000 hectaren, uitgevoerd. De boogbruggen, die hij over een aantal rivierdalen geslagen heeft, samengesteld uit rivier- of rolsteen, hebben nog lang als modellen voor dergelijke bruggen gediend. Die met de grootste spanningen, een van 34 meter en twee van 8 meter, bij Tombono over de Lok-Oeloe, is afgebeeld in het Gedenkboek 1847-1897 van het Koninklijk instituut van ingenieurs. Bij eene inspectie verklaarde de directeur van publieke werken, dat de werken niet beter uitgevoerd hadden kunnen worden.
T.J. Stieltjes (II kol. 1370), deelde in de vergadering der Tweede Kamer van 12 Nov. 1869 mede, dat in Febr. 1861 alleen in de residentie Bagelen door bandjirs 100 bruggen verwoest zijn. De geduldige en met zoo uitstekenden uitslag bekroonde pogingen van Pet hadden een volkomen succes. Men had, vooral door den invloed der achtereenvolgende directeuren van publieke werken G.H. Uhlenbeck (IV kol. 1349), H. de Bruyn (I kol. 505), P.J.G. Beyerinck (I kol. 340), jhr. W.H.F.H. van Raders en H. de Bruyn (opnieuw) langzamerhand eene groote verbetering in den staat der openbare werken bereikt, doordat de werken werden uitgevoerd door den deskundigen waterstaat, maar daarop werd nog een half jaar voordat de Bruyn ten tweeden male aftrad, weder ingegrepen door eene gouvernementscirculaire van 25 Dec. 1876, waarbij alles weder kwam onder de niet-deskundige residenten. Het gevolg was dat slechts 10 jaren na dien dag en 12 jaren nadat Pet Bagelen had verlaten, eene commissie, bestaande uit Mr. H. Kuneman, hoofdinspecteur der cultures, O.H. Barnaby Lautier, resident van Bagelen, en H.E. van Berckel (IV kol. 112), verklaarde, dat 60 percent van de door Pet aangelegde werken geheel vervallen waren en de irrigatie nog slechts 64500 hectaren, dus 16500 hectaren minder dan vroeger, kon bedienen, terwijl in dien tijd de bevolking, die voordeel van de irrigatie had, met 300.000 zielen was toegenomen. Het in 12 jaren vervallen van goed aangelegde werken zou hier te lande niet mogelijk zijn, maar in een tropisch klimaat, waar de natuurkrachten zooveel heviger werken, is iets dergelijks bij ondeskundig onderhoud niet alleen mogelijk, maar is niet anders te verwachten.
Op 1 Dec. 1872 werd aan Pet verlof naar Europa verleend. Op 30 Mrt. 1874 trad hij weder als ingenieur 1e klasse in dienst. Hij werd op het technische hoofdbureau te Batavia geplaatst. Op 22 Jan. 1875 werd hij benoemd tot hoofdingenieur 2e klasse.
In het voorjaar van 1876 werden Pet en de chef der hydrografie A.C.J. Edeling in commissie afgevaardigd naar de Brandewijnbaai bij Padang, tot het instellen van een onderzoek naar de haventoestanden aan de westkust van Sumatra en de middelen om daarin verbetering te brengen. Nadat zij hun onderzoek volbracht hadden, keerden zij terug met het stoomschip ‘Luitenant-Generaal Kroesen’. Dit schip leed in Straat Lagoendi schipbreuk; van de 300 opvarenden werden er ruim 60 gered. Tot de geredden behoorde Edeling. In Pet ging eene groote kracht voor den Indischen waterstaat verloren; hij had in