met bloemruiker; Dresden: een heremiet; Florence, Uffizi: zelfportret; Karlsruhe: vischvrouw; Londen, verz. Ashburton: portret van een moeder met twee kinderen; New-York, Metropolitan Museum: de burgemeester van Leiden en zijn vrouw; Parijs, Louvre: familieportret; Petersburg, Hermitage: Ecce homo, een heremiet; Stockholm: herder en herderin; Turijn: Pyramus en Thisbe; Grenoble, Museum: Willem Lodewijk van Wassenaer; Keulen, Wallraf Richard Museum: mansportret; ook bevonden zich schilderijen van C. de Moor in Cab. Poullain, Gal. Willem II, Gal. Brühl, Gal. Luc. Bonaparte, Gall. Lebrun.
Een teekening van zijn hand bevindt zich te Weenen, Albertina: vrouwenkop.
Prenten van zijn hand zijn: portret van Jan van Goyen, Fr. van Mieris (2 verschillende), lezende monnik, rooker, jonge man met muts, vrouw met naar beneden gebogen hoofd, een vrouw met lang haar, vrouw met platten hoed, borstbeeld van een vrouw, een jonge man in zijn mantel gehuld, jonge man met gladden kraag, 3 studiekoppen; zwartekunstprenten van hem zijn: onthoofding van Johannes den Dooper, zelfportret, schrijvende dame, borstbeeld van een jonge dame, Christus verschijnt aan Maria Magdalena.
Naar hem graveerden: J. Houbraken, P. van Gunst, Lepicié, J. Jacquemart, Romanet, Banzo, Nevils, C.C.A. Last, J.C. Philips, C. Gregori, J. de Groot, Zeelander, Patas, J.J. Haid.
Van hem worden een aantal geschilderde zelfportretten genoemd, waarvan een in het Rijksmuseum te Amsterdam, voorts prenten van J. Houbraken. C. Gregori, J. de Groot en hemzelf.
Zie: E.W. Moes, Aanteekeningen 's Rijks-Prentenkabinet, afd. schilderijen, afd. prenten; A. Bredius, Künstlerinventare K. 1196, G. 1792, 2178, U. 2181*, U. 2182; I. Meder, Handzeichnungen alter Meister aus der Albertina IV, 452; A. Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II, 185; A. Houbraken, De groote Schouburgh der Nederl. Konstschilders en schilderessen (Amst. 1718-29) I, 213, 270, 318, III 25, 342; R. van Eynden en A. van der Willigen, Geschiedenis der Vaderl. Schilderkunst sedert de helft der XVIIIde eeuw I, 435, IV, 154; J. van Gool, De Nieuwe Schouburg der Nederl. kunstschilders en schilderessen (den Haag 1750) II, 422; C. Kramm, De Levens en werken der holl. en vl. kunstschilders etc. (Amst. 1843) II, 238; C. Kramm, De Levens en werken der holl. en vl. kunstschilders etc. (Amst. 1857-64) IV, 1148; G.K. Nagler, Neues allgem. Künstlerlexikon (München 1735-52) IX, 441; G.K. Nagler, A. Andresen en C. Clausz., Die Monogrammisten (München 1871-79) I, 2465, II, 1235; A. Woltmann en K. Woermann, Geschichte der Malerei (1879-88) III, 775, 794; F.O. Obreen, Archief voor Nederl. kunstgeschiedenis (1877-87) IV, V; L. Delaborde, Histoire de la gravure en manière noire (Paris 1839) 175; J.Ph. van der Kellen, Le peintre-graveur holl. et flamand (Utrecht, 1866) I;
Ch. Dutuit, Manuel de l'amateur d'estampes (Paris 1881-88) V, 185; Ch. Blanc, Manuel de l'amateur d'estampes (Paris 1854-90) III, 43; L. Decamps, Gaz. des Beaux Arts (1872) I, 134; J. Poppelreuter, Zeitschrift f. Bild. Kunst. XXVIII, 70; Gal. Lebrun III, Gal. Luc. Bonaparte (Rome) 15; Gal. Brühl 60; de Beylië, Musée de Grenoble, 55; Cab. Poullain 48; Gal. Willem II, achteraan.
J.M. Blok