parochie door een deservitor besturen, toen 1625 Breda weder onder den Koning van Spanje kwam en het kapittel zich weder vereenigde. Bij de inneming van Breda door Frederik Hendrik 1637 moest hij met al de geestelijken de stad verlaten. David van Mauden stond bekend als een geleerd man ‘rerum moralium peritissimus’ zegt Hurter, Nomenclator I, 498 (ed. 1892) op gezag van kardinaal Bona. Zijne gedrukte werken geven hiervan een voldoend bewijs. Eerst gaf hij een werk uit ten gebruike der predikanten Discursus morales in praecepta Decalogi (Lov. H. Hastenius, 1625). Dan nam hij de partij op voor de banken van leening en schreef een interessante pleitrede en verdediging tegen de aantijgingen in J. de Lillers Cassandre des monts de piété belgiques (1626): zijn Andidotum adversus calumniosos et venenosos libellos Joannis Lillers seu discursus tres de usura videlicet montibus pietatis (Lov. Hastenius 1627). In het voorwoord kondigde de schrijver aan, dat hij later in de landstaal een vermeerderde uitgave van het Antidotum zou doen verschijnen, wat niet schijnt gebeurd te zijn. J. de Lillers schreef een verweer in zijn Alexipharmaca exhortatio (Par. 1628). In den heftigen strijd over de leenbanken en het heffen van rente had David van M. den Jezuïet Leon Lessius aan zijn zijde. David Mauden gaf nog uit Speculum aureum vitae moralis, quo Tobias ad vivum delineatur atque explicatur (Antv. J. Meursius 1631).
1619 waren er moeilijkheden ontstaan tusschen de proostdij van de Kapellekerk en het kerkbestuur, welke 1632 weder opgerakeld werden. Hij schreef toen het volgend werk om te bewijzen, dat de parochiekerk de Kapelle geheel gescheiden was van de proostdij: Alitologia seu veritatis explicatio quo prepositura nuncupata Capellae ....ad incudem revocatur, et ad veram amussim delineatur palam omnibus exponitur (Brux. God. Schoevaerts 1635). Mogelijk was deken D. Mauden een bloedverwant van den antwerpschen geneesheer en professor David van Mauden, overl. omstreeks 1612.
Zie: Foppens, Bibl. Belg. 230; Krüger, Gesch. Bisdom Breda III, 247; Biogr. nation. Belg. XIV, 87; de Feller, Dictionnaire histor. (ed. 1849) 561; Bijdr. Hertogd. Brabant II (1903), 316, 455; Sanderus, Chorogr. sacr. Brab. (ed. 1727) III, 384; Hoynck van Papendrecht, Analecta Belgica III, p. I, 334; De Katholiek, CXLIV (1913), 411, 412, 414, 416, 424, 427, 429.
Fruytier