de ‘Urmarcus’-hypothese oordeelde hij: ‘het is de vraag of de Urmarcus der nieuwere kritiek wel ooit heeft bestaan buiten het brein der heeren critici’.
Na vele studiën werd hij van ‘eifriger Gegner von Loman’ een bekeerde. Eertijds had hij het ‘kwalijk kunnen gelooven dat Loman gelijk zou hebben, en wij geen enkelen brief van Paulus hadden’. Achterna was hij Loman dankbaar voor den stoot, door hem gegeven in de ‘quaestiones paulinae’. Geheel zelfstandig kwam hij tot de slotsom: ‘de paulinische brieven zijn pseudepigraphische geschriften die tot een lateren tijd behooren dan waarin zij met de hoofdbrieven gewoonlijk worden geplaatst’ (Tijdspiegel 1889, I, 429). ‘Van Manen's naam zal te allen tijde de herinnering wekken aan eenige massieve werken, die onder den titel Paulus bestemd waren evenementen te worden op het gebied der Nieuw-Testamentische critiek’ (Meyboom). De voltooide stukken dagteekenen van de jaren 1890 tot 1896. Deze studiën hebben veel tegenspraak gevonden, maar ‘van Manen heeft aan de critici het recht ontnomen om vooralsnog te gaan rusten op hunne lauweren .... Vraagt men mij mijn oordeel, ik herinner aan het omne nimium nocet, en trek van het door hem beweerde een belangrijke hoeveelheid af. Maar overigens: de bezwaren zijn op het traditioneele standpunt zóó menigvuldig, .... de verwarring is zóó bedroevend groot, dat men niet anders dan toejuichen kan elk ondernemen om langs andere wegen zekerder te komen tot het doel’ (Meyboom). In de latere jaren werkte hij niet aan een Paulus IV naast de drie uitgegeven deelen, maar legde hij de resultaten van zijne studiën vast in Encyclopaedia biblica, waardoor hij in het verre Westen en in Engeland bekend is geworden. Overigens maakte hij weinig ‘school’. Hij was een der hoofdmannen van de tweede generatie van de moderne theologie.
Zie: G.A. van den Bergh van Eysinga, Die Holländische Radikale Kritik des N.T. (Jena 1912); H.U. Meyboom in Theologisch tijdschrift 1906, 193-252 (met portret); J. Herderschee, De modern-godsdienstige richting in Nederland (Amsterd. 1904), 78, 186, 234, 266-271, 282, 291, 299, 370; A.M. Brouwer, De moderne richting (Nijm. 1913), 120-122, 167; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl. 100; (1908), Bijl., 150; (1909), Bijl., 157; L. Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk II (Amst. 1912), 330, 342, aant. 5.
Knipscheer