sche gemeente den Talmoed. Van hier werd hij tot opperrabbijn (Chacham) der van uit Antwerpen in Middelburg gevestigde marranengemeente beroepen, welke functie hij een aantal jaren waarnam. In 1643 vertrok hij naar Amsterdam, waar hij leeraar aan de portugeesch-joodsche academie ‘Ets Haim’ werd en predikant in deze vermaarde gemeente. Hij voorzag de Mischna-uitgave, die Menasséh ben Israël in 1646 ter perse legde, van toonteekens. Zijn roem echter dankte hij aan den opgang, dien zijn reconstructie van den tempel van Salomo maakte. Hieraan dankt hij ook zijn naam ‘Templo’. Hij was een knap teekenaar en zijn model vond overal veel belangstelling; men toonde het Henriette Maria, gemalin van den engelschen koning Karel I, die in 1642 Holland en de portugeesche synagoge van Amsterdam bezocht. Nadat de geleerde William Appolonius verklaard had, dat hierin niets strijdig was tegen de leerstellingen der Hervormde Kerk, gaven de Staten van Zeeland aan Léon verlof de beschrijving te drukken; het boek verscheen in 1642 te Middelburg in het Spaansch Retrato del Templo de Selomoh. In hetzelfde jaar verscheen er een hollandsche vertaling van, een fransche in 1643 en in 1650 een door hem zelf bewerkte hebreeuwsche getiteld: Tabnit Héchal. Hertog August van Brunswijk, speciaal hertogin Elizabeth, wenschten een duitsche vertaling, die zij ter vervaardiging aan prof. Johann Saubert van Helmstadt opdroegen; deze gaf de vertaling in 1665 uit, door hem voorzien van een latijnsche voorrede.
Toen Karel II reeds op den engelschen troon zat, wilde Léon het model aan den Koning doen kennen, waarvoor hij een engelsche vertaling vervaardigde, waarin vooraan een gebed voor den Koning en een opdracht aan zijn Majesteit. In 1778 verscheen een engelsche vertaling nog van M.P. de Castro, verwant aan Léon, in wiens bezit de reconstructie toen was. Hij bezocht Engeland toen zeker niet voor het eerst, 1675; daar hij de wetenschap der heraldiek bestudeerd had, ontwierp hij toen te Londen het nog door de engelsche groot-loge gebruikte vrijmetselaarswapen, samengesteld uit hebreeuwsche symbolen. In Amsterdam woonde hij ‘in seeckere gang op Uylenburg naest de vergulden Valck’, waar hij zijn afbeeldingen en de beschrijving verkocht. ‘Degene die dit voorsz Werck des Tempels Salomons belieft te sien ofte de boecken te koopen die kome bij den Autheur 's morgens van neghen tot elf uyren ende snamiddaghs van twee tot vijf uyren’. Naast zijn andere begaafdheden bezat hij ook die van twistredenaar; hij gaf een Colloquium Middelburgense uit, een dispuut tusschen een rabbijn en een Christen over de waarde der christelijke dogma's.
In 1647, toen hij zich verder aan Israëls heiligdommen wijdde, schreef hij Tratado de la Arca del Testamento (Amsterdam 1653). Zijn verhandeling over de Cherubiem, die hij toen in het Latijn schreef, verscheen in het Spaansch Tratado de los Cherubim (Amsterdam 1654) en zijn beschrijving van den Tabernakel, in het Hollandsch geschreven (in 1647) werd eveneens in het Spaansch gepubliceerd Retrato del Tabernaculo de Moseh (Amsterdam 1654); de engelsche uitgave verscheen in 1675. Zijn laatste werk was zijn spaansche paraphrase van de Psalmen naast den tekst gedrukt: Las Alabanças de santidad (Amsterdam 1671). Blijkens de inleiding heeft hij dit werk in zeven maanden vervaardigd; het is opgedragen aan don Isaac Senior Teixeira, resident van Christina van Zweden te Hamburg. Verschillende rabbijnen en gemeenteleden schreven