| |
[Leeuwenhoek, Anthony van]
LEEUWENHOEK (Antony van), geb. te Delft 24 Oct. 1632, gest. aldaar 26 Aug. 1723. Zijn ouders Philippus Thonisz. van Leeuwenhoek en Margaretha Jacobsdr. Bel van den Bergh, waren bemiddelde burgers. Groot- en overgrootvader waren brouwers te Delft. Leeuwenhoek werd den 4en Nov. 1632 in de Nieuwe Kerk te Delft gedoopt, ging eerst school te Warmond, waar zijn moeder als weduwe was gaan wonen, daarna te Benthuizen, waar een oom hem zou opleiden voor administratief ambtenaar. Echter leerde hij geen vreemde talen noch ook latijn, hetgeen hem later heeft ontbroken. In 1648 werd hij te Amsterdam boekhouder en kassier bij een lakenhandelaar. Misschien is toen reeds zijn lust tot onderzoek der natuur ontwaakt; mogelijk bezocht hij er de verzameling van natuurhistorische voorwerpen, die de vader van Swammerdam bezat en die beroemd was. In 1653 of 1654 keerde hij naar Delft terug en bleef daar zijn verder leven wonen. Den 26en Juli 1654 huwde hij Barber de Mey (geb. 13 Dec. 1629, overl. 11 Juli 1666, dochter van Elias de Mey en Maria Viruly), welke hem vijf kinderen schonk, waarvan slechts één in leven bleef, genaamd Maria (geb. 22 Sept. 1656, overl. 25 Sept. 1745), die hem tot in zijnen hoogen ouderdom verzorgde. In Jan. 1671 hertrouwde hij met Cornelia Swalmius (overl. 1694, dochter van Johannes Swalmius, predikant te Valkenburg, en Margaretha Uytenbrouck), wier eenig kind vroeg stierf. Aanvankelijk had L. te Delft een nering in laken, zijde, lint en aanverwante artikelen; 26 Maart 1660 kreeg hij de betrekking van ‘Kamerbewaarder der Kamer van Heeren Schepenen van Delft’, welke hij tot 1699 bekleedde en waarvoor hij een jaargeld van 314 gulden ontving. Zijn taak was de
schepenkamer ‘pertinentelyck te reinigen ende schoon te houden, 't vuyr, soo wanneer de tijd sulcx sal vereyschen, op syn bequamen tijd aan te leggen ende de koolen, die ongeconsumeert soude moge wesen, tot syn profijt wel te bewaren’. Met dat huishoudelijk werk zal hij wel anderen hebben belast. Ook was hij generaalwijkmeester der stad en sinds 15 Aug. 1673 ‘wijnroeyer ende peilder’, in welk ambt hij sedert 29 Sept. 1705 werd bijgestaan door een ‘noothulp bij provisie’. Behalve de inkomsten, die deze betrekkingen hem verschaften, ontving hij van den magistraat verscheiden malen vereeringen voor de opdracht zijner werken aan het stadsbestuur (vgl. G. Morre in de Gids 1919).
| |
| |
Intusschen legde Leeuwenhoek zich met grooten ijver toe op de studie der natuur. Hij was autodidakt en blonk vooral uit als microscopist. Aan hem hebben wij een aanmerkelijke verbetering van den microscoop te danken. Deze instrumenten vervaardigde hij zelf in grooten getale: door eigen oefening had hij eene buitengewone vaardigheid verworven in metaalbewerking, glasblazen, slijpen en polijsten van lenzen. Het glasblazen bij de lamp keek hij af van een glasblazer, die op de jaarmarkt zijn handwerk vertoonde. Met zorg koos hij de soorten van glas voor zijn lenzen, welke dan ook zeer helder waren. Aldus maakte hij de beste microscopen, die in zijn tijd bestonden. Hij bezat er 527, gemonteerd in koper, zilver, enkelen in goud; hun vergrooting liep van 40 tot 270 maal. Zeer zuinig was hij op zijn instrumenten, gaf ze niet uit handen, en zelfs vertoonde hij aanvankelijk de beste niet. De manier, waarop hij zijn lenzen sleep, hield hij geheim en hij was ook overigens niet geneigd, zijn kunst aan anderen te leeren. Hij was de eerste, die aan den microscoop een hol spiegeltje bevestigde, teneinde het licht, dat op het voorwerp valt, te versterken. Zijn scherp waarnemingsvermogen blijkt uit de groote nauwkeurigheid van sommige zijner maatbepalingen, zijn vaste hand en taai geduld uit de keurigheid zijner microscopische praeparaten. Voor het eerst op 27 Mei 1673 werden onderzoekingen van Leeuwenhoek gepubliceerd en wel tengevolge van een twist tusschen Reinier de Graaf (1641-1673) en Jan Swammerdam (1637-1680) over de prioriteit der ontdekking van de eifollikels. De Graaf onderwierp zijn twistzaak aan het oordeel van de Royal Society te Londen. Tegelijk verzond hij een brief van Leeuwenhoek betreffende sommige van zijn waarnemingen; hij had dezen in het latijn vertaald. De belangstelling der geleerden van de Royal Society in Leeuwenhoeks' onderzoekingen was nu gewekt; zij verzochten hem, meer dergelijke brieven te zenden en Leeuwenhoek, verheugd en gevleid door de
onderscheiding, heeft hun talrijke (375) brieven geschreven. Zelfs op zijn sterfbed heeft hij zijn vriend, Johannes Hoogvliet, heelmeester te Delft, verzocht, zijn beide laatste brieven in het latijn te vertalen en aan de Royal Society te zenden. Zijn benoeming tot lid van dit genootschap geschiedde in 1680. Bij testament vermaakte hij aan de Royal Society zes en twintig van zijn microscopen.
Leeuwenhoeks belangrijkste ontdekkingen zijn: de roode bloedlichaampjes op 15 Aug. 1673, de infusoria Sept. 1675, de spermatozoïden 1677.
Nauwkeurig onderzocht hij het bloed van menschen, ossen, schapen, konijnen, vleermuizen, sommige vogels en visschen. Zijn waarnemingen betreffende de roode bloedlichaampjes legden de grondslagen voor de theorie van Boerhave over de inflammatie. De bloedsomloop, door Harvey ontdekt, heeft Leeuwenhoek nader bestudeerd in den staart van jonge alen en kikvorschen, het oor van jonge konijnen e.a. Verder ontdekte hij, dat de vaste deelen der beenderen en der tanden uit zeer dunne pijpjes bestaan. Tegen het einde van 1677 ontdekte hij de spermatozoïden van den mensch (in verband met een waarneming van den leidschen student Johannes Ham, den lateren burgemeester van Arnhem), later die van hond, konijn, haan, kikker, visschen. Echter noemde hij ze onjuist ‘zaad-diertjes’. Zijn theorie der voortplanting, n.l. dat de grootste spermatozoïden zouden uitgroeien tot de vrucht, ondervond veel tegenstand en is ook onjuist. Op 9 Oct. 1676 berichtte hij aan de Royal Society zijn ontdekking der infusoria: in Sept. 1675 had hij in regenwater, dat weinige
| |
| |
dagen in een ton was blijven staan, deze microscopische diertjes gevonden. Eveneens trof hij ze aan in put- en zeewater en in sneeuwwater, waarin peper lag te weeken. Aanvankelijk sloegen niet alle leden der Royal Society geloof aan Leeuwenhoeks berichten. Men kon de infusoria eerst zelf niet vinden, omdat men niet zoo goede microscopen bezat. Maar op 15 Nov. 1677 gelukte het aan Robert Hooke om ze te vertoonen, en de Royal Society erkende, dat Leeuwenhoek waarheid gesproken had. Op het gebied der planten-anatomie deed Leeuwenhoek ook ontdekkingen: o.a. die der gestippelde vaten. Hij gaf fraaie afbeeldingen der mergstralen, droeg bij tot de kennis der eenvoudige spiraalvaten en tot het begrip der beteekenis der jaarringen, onderzocht de inwendige structuur van het hout van de kokospalm. Minder gelukkig waren zijn observaties ten aanzien van de vorming der vrucht en van het zaad; maar vele andere onderzoekingen toonen hem toch als een nauwkeurig waarnemer. Een aantal observaties werden hem opgedragen zoowel door geleerde als niet-geleerde personen. Medici brachten hem soms raadselachtige zaken uit hun praktijk voor onderzoek; de Oost-Indische Compagnie vroeg hem een middel tegen de wormziekte der muskaatnoten. Voorstanders en vrienden van hem waren Huygens, Boerhave, Leibnitz, Hooke, die met hem correspondeerden, evenals Cink, professor te Leuven, Gerard van Loon, Poot. Tot zijn bezoekers hoorden Constantijn en Christiaan Huygens, Reinier de Graaf, Swammerdam, Boerhave, F. Ruysch, de duitsche geleerde Zacharias Conrad von Uffenbach, verder de koningen Karel II en George I van Engeland, Frederik I van Pruisen, Czaar Peter I en andere vorsten.
Natuurlijk had hij ook vele en soms heftige tegenstanders, o.w. de natuurkundige Nicolaas Hartsoeker (kol. 717). Dat sommigen zijn waarheidsliefde in twijfel trokken en te veel op rekening van zijn fantasic schreven, ergerde Leeuwenhoek geducht. Want hij was een eerlijk en oprecht zoeker naar de waarheid, die er herhaaldelijk op wees: wàt hij inderdaad gezien en wàt hij zich slechts voorgesteld heeft. Hij was een zelfstandig denker en oefende vrijmoedige kritiek uit op heelmeesters en apothekers zoowel als op kwakzalvers. Zijn denkbeelden komen ons bijwijlen vreemd voor, en aan menschelijke vergissingen ontsnapte ook hij niet. Hij werkte, naar hij zeide, ‘meest uyt een drift van weetgierigheyt’. Leeuwenhoek was een der eersten, die eene verzameling van microscopisch-anatomische praeparaten aanlegde.
De waardeering van zijn wetenschappelijke beteekenis is wel verschillend: ‘Waren Malpighi en Swammerdam genialer, Leeuwenhoek behoort toch met hen tot de grondleggers van de nieuwere richting in de biologie’ (Schierbeek a.w. blz. 81 vlg.); ‘zoo blijft hij gedurende zijn geheele leven een dilettant, die met ongeëvenaarde nauwgezetheid, scherpzinnigheid en opmerkingsgave alles onderzoekt, wat hem in handen komt, maar dit niet in een vast systeem weet samen te brengen. De groote lijnen ontbreken dikwijls’ (Boeke
a.w. blz. 323); ‘Leeuwenhoek is voor mij steeds de incarnatie van den ouden Hollandschen geest met al zijn goede, doch ook slechte eigenschappen’ (dez., blz. 317).
In 1716 bood de Hoogeschool te Leuven hem een zilveren gedenkpenning aan. De Académie des Sciences te Parijs benoemde hem in 1697 tot correspondeerend lid. Tot op 85-jarigen leeftijd behield hij zijn scherpte van blik en ‘zelfs nog 36 uren vóór zijn dood, toen hij bijna 91 jaren oud was en zijn leden al begonnen te verkleumen,
| |
| |
gloeide het vuur van ijver noch soodanig, dat hij met zijn bijna versteve en stamelende lippen zijn gedachten noch op het papier liet stellen over eene soort van zant’ enz. (Boitet). Hij stierf op 26 Aug. 1723, en werd begraven in de Oude Kerk te Delft, waar een grafteeken voor hem werd opgericht.
Leeuwenhoeks geschriften bestaan uit eene verzameling van brieven: Ontledingen en ontdekkingen v. levende Dierkens enz. (Leiden, C. Boutesteyn 1686); Ondervindingen en Beschouwingen der onsigtbare Geschapene Waarheden enz. (Leiden, D.v. Gaesbeeck 1684, 8 en 32 bladz. A-H h 2); Ondervindingen en Beschouwingen enz. (Leiden, D.v. Gaesbeeck 1684, 21 bldz. A-E 2); Ontledingen en Ontdekkingen van de onsigtbare verborgenheden enz. (Leiden, C. Boutesteyn 1691, 94 blz. A 2-L 3); Ondervindingen en Beschouwingen enz. (Leiden, D.v. Gaesbeeck 1684, 24 blz. A-F 2); Ondervindingen en Beschouwingen enz. (Leiden, D.v. Gaesbeeck 1684, 26 blz. A-G); Ontdekkingen en ontledingen van Sout-Figuren enz. (Leiden, C. Boutesteyn 1685); Ontledingen en ontdekkingen van het Begin der Planten enz. (Leiden, C. Boutesteyn 1685); Ontledingen en ontdekkingen van de Cinnaber naturalis enz. (Leiden, C. Boutesteyn 1686); Vervolg der Brieven (Leiden, C. Boutesteyn 1687); Register (verstrekkende tegelyk voor een kort Inhoud) van alle de Werken v.d. Heer Antoni van Leeuwenhoek (Leiden, C. Boutesteyn 1695); Natuurs Verborgentheden ontdekt. Zynde een Tweede Vervolg der Brieven enz. (Delft, A. Voorstad 1689); Derde Vervolg der Brieven enz. (Delft, H. van Kroonevelt 1693); Vierde Vervolg der Brieven enz. (Delft, H. van Kroonevelt 1694, bevat 2e register); Vijfde vervolg der Brieven enz. (Delft, H. van Kroonevelt 1696); Zesde vervolg der Brieven enz. (Delft, H. van Kroonevelt 1697); Zevende vervolg der Brieven enz. (Delft, H. van Kroonevelt 1702); Send-Brieven (Delft, A. Beman 1718); Ontledingen en ontdekkingen van levende Dierkens 2e
druk, Leiden, C. Boutesteyn 1696; hierachter ook Vervolg der Brieven, Leiden 1704); Natuurs verborgenheden ontdekt. Zynde een Tweede Vervolg der Brieven enz. (Delft, H.v. Kroonevelt 1697; hierachter ook het Derde Vervolg, 1693 en het Vierde Vervolg, 1694); Vijfde Vervolg der Brieven (Delft, H. van Kroonevelt 1696; hierachter Sesde Vervolg, 1697 en Sevende vervolg, 1702); Arcana Naturae Detecta (Delphis Batavorum apud H.v. Krooneveld 1695; hierachter Continuatio Arcanorum Naturae detectorum, Delphis Bat. 1697); Arcana naturae ope et beneficio etc. (Lugduni Batavorum, C. Boutesteyn 1696; hierachter Continuatio Epistolarum, Lugd. Bat. 1696); Arcana naturae ope et beneficio, etc. (Lugduni Batavorum, C. Boutesteyn 1708; hierachter Continuatio Epistolarum, Lugd. Bat. apud J. du Vivie e.a. 1715); Epistolae ad Societatem Regiam Anglicam etc. (Lugd. Bat., J.A. Langerak 1719); Epistolae Physiologicae super compluribus Naturae Arcanis, etc. (Delphis, A Breman 1719); voorts 91 brieven van Leeuwenhoek opgenomen in Philosophical Transactions (London 1672-1723).
Zijn geschilderd portret door A. van Ostade (?) kwam voor in de verk. verz. de Kat, Parijs 1866, schilderijen door C. de Man (1681) en J. Verkolje Sr. (1686) in de Anatomiekamer te Delft en in 's Rijks Museum te Amsterdam; zijn borstbeeld op het grafmonument in de Oude Kerk te Delft; voorts prenten door J. Verkolje, A. de Blois, C. Philips Jz., J.C. Philips, J. Zurcher, J.A. Daiwaille en een onbekend kunstenaar.
Zie over hem: I. van Haastert, Antony van Leeuwenhoek vereerend herdacht (Delft 1823);
| |
| |
Reinier Boitet, Beschrijving der stadt Delft (Delft 1729); H. Halbertsma, Dissertatio Historico-medica inauguralis de A. Leeuwenhoeckii meritis in quasdam partes etc. (Daventriae 1843); F. le Sueur Fleck, Dissert. Hist.-med. inaug. de A.L. etc. (Lugd. Bat. 1843); N.H.v. Charante, Dissert. Hist.-med. inaug. de A.L. etc. (Lugd. Bat. 1844); P.J. Haaxman, Het leven van een groot natuuronderzoeker, Antony van Leeuwenhoek enz. (Amst. 1871); P.J. Haaxman, Antony van Leeuwenhoek, de Ontdekker der Infusoriën (Leiden 1875); Lijst der tentoongestelde voorwerpen, betrekking hebbende op Antony v. Leeuwenhoek, tentoonstelling te Delft 8 Sept. 1875; A.J.J. Vandevelde in Versl. en med. d.k. Vlaamsche Acad. 1922, 1923; A. Schierbeek in Levende Natuur XXV, 81; G. Morre in Gids 1919; J. Boeke in Vragen des Tijds jg. 49, afl. 11 en 12.
Mortreux
|
|