[Kerkherdere, Jan Gerard]
KERKHERDERE (Jan Gerard), door vele schrijvers als Valkenburger bestempeld (Nouvelle Biogr. Gen. XXVII, 604; Annuaire de l'univers.; Feller, Dictionaire historique), werd echter geboren in de parochie Hulsberg (Biogr. Nat.) bij Valkenburg 7 Nov. 1677. Uit het doopregister blijkt, dat hij de zoon was van Jan, schepen van het hof Climen, en van Maria Roebroox. Hij overleed te Leuven 16 Maart 1738. Zijn latijnsche klassen volgde hij bij de Jezuïeten te Maastricht, kwam 1694 te Leuven in de pedagogie het Verken, waar hij 20 Nov. 1696 bij de promotie der filosofie de 4e plaats behaalde volgens Biogr. Nat., volgens Analectes de 15e van de 74. Vervolgens studeerde hij de oude talen en de godgeleerdheid. Hij ontving geen enkele heilige wijding, maar trad 6 Jan. 1719 in het huwelijk.
Tot professor aangesteld aan het college van de H. Drievuldigheid, trad hij op als leeraar der grammatica 12 Mei 1700 tot Dec. 1701, daarna der syntaxis tot 20 Juli 1708, toen hij door keizer Jozef I benoemd werd als keizerlijk historiograaf. Kerkherdere, die het Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch volmaakt kende, nam gedurende vele jaren als plaatsvervanger de lessen van Christ. Bombaye in het college Busleiden waar, omdat deze wegens zijn zwakke gezondheid niet in staat was les te geven, 1722. Kerkherdere was algemeen bekend als dichter; hij maakte vloeiende latijnsche verzen. Bij alle gelegenheden, promoties, jubilea, nationale feesten, gelukwenschen aan het keizerlijke Huis of aan de Gouverneurs van België, werden steeds gedichten van hem verlangd en hij was altijd bereid. De Annuaire de l' Université cath. de Louv. 1840, bevat zijn Carmen de schola theologica Lovaniensi (p. 190-206), waarin hij de beroemde theologen der universiteit herdenkt.
Tijdens zijn professoraat aan het college van de H. Drievuldigheid gaf hij een grammatica uit, die veel succes had: Grammatica latina in faciliorem methodum redacta additis anomaliarum causis. Pars prima et secunda (Lov., Eg. Denique, 1706) 117 blz. Zijn naam als historiograaf vestigde hij door de uitgave van verschillende werken op dat gebied, meest in verband met de gewijde geschiedenis van het Oude Testament: Systema apocalypticum (Lov. 1708); Prodromus Danielicus (Lov. 1708); Feller, die de werken van K. bespreekt haalt een editie aan (Lov. 1711); Monarchia Romae paganae, secundum concordiam inter S.S. Prophetas Danielem et Joannem numquam hactenus textatum. Accedit series Historiae Apocalypticae (Lov. M. van Overbeke 1727, 372 blz. 80); De situ Paradisi terestris ad Episc. Iprensem praecedit ad eumdem, Conatus novus de Cepha reprehenso ex Galatarum secundo capite. Accessit Irenaeus distinguens reprehensum ab apostolo et ejusdem chronologia (Lov. Mart. Overbeke 1729; Feller en Biogr. Nat. vermelden een editie Lov. 1731); Inscriptiones et elegia in laeto introitu sive inauguratione augustissimi domini nostri Caroli sexti caesaris regis Hispaniae Brabantiae ducis inaugurati Bruxellis undecima Octobris 1717 (Brux. Typ. Eug. Fricx) 16 blz.; Vo X A CaDeM I Ca sive