Koevordensch Kanaal en voor een spoorweg van Zutfen over Enschedé en Oldenzaal naar de pruisische grens.
In laatstgenoemd jaar werd hij in rijks dienst geplaatst onder den ingenieur A.J. Brevet (II, kol. 248) als hoofdopzichter bij den bouw van de gekoppelde schutsluis in het Apeldoornsch Kanaal bij Dieren. Toen in 1860 aan Stieltjes was opgedragen, van rijkswege opnemingen te doen voor een aan te leggen spoorwegnet op Java, werd Henket een zijner ingenieurs. Zij waren werkzaam tot 1863, in welk jaar Stieltjes repatrieerde. Henket ging toen over in dienst van de Nederlandsch-Indische spoorwegmaatschappij onder J.P. de Bordes (I, kol. 413). Hij maakte daar het ontwerp voor de spoorweglijn Batavia-Buitenzorg, maar keerde in 1865 naar Nederland terug, en werd toen in dienst genomen door de Amsterdamsche kanaalmaatschappij onder J. Dirks (V, kol. 134). Hier maakte hij het ontwerp voor de uitwateringssluizen te Schellingwoude.
Toen men aan de polytechnische school te Delft een hoogleeraar in wegen, spoorwegen en bruggenbouw zocht, was het oog op Stieltjes gevallen. Deze had evenwel andere aspiratiën, hij beval Henket in zijne plaats aan minister Geertsema aan. Als gevolg hiervan werd deze bij koninklijk besluit van 3 Mei 1866 met ingang van 15 Mei d.a.v. benoemd tot hoogleeraar. Hij bleef dit tot zijn eervol ontslag, dat hem op zijn verzoek met ingang van 1 Sept. 1902 werd verleend. Na het overlijden van J.M. Telders op 30 Oct. 1900 nam hij tot 1 Nov. 1901 het directeurschap der polytechn. schoolwaar.
Henket zette in 1878 met Stieltjes, E. Steuerwald (II, kol. 1368) en J. van der Toorn (II, kol. 1445) de uitgaaf van een handboek der waterbouwkunde op touw, waarvoor hij het gedeelte, dat op den bruggenbouw betrekking had, voor zijne rekening nam. Dit handboek is nog steeds niet afgewerkt, wat echter niet aan Henket is te wijten; zijne afdeeling heeft hij voltooid.
Hij liet zich reeds spoedig na zijn optreden als hoogleeraar in met de drinkwatervoorziening. Met eenige anderen trachtte hij concessie te verwerven voor het verschaffen van goed drinkwater aan zijne woonplaats. Ook adviseerde hij omtrent eene gemeenschappelijke drinkwatervoorziening uit de duinen voor 's Gravenhage en Leiden, en bracht hij met een scheikundige en een landbouwkundige advies uit aan de gemeente 's Gravenhage over een in Engeland toegepast stelsel van watervoorziening. Met zijn ambtgenoot Steuerwald en den nederlandsch-indischen mijn-ingenieur P. van Dijk beantwoordde hij eene prijsvraag, door het indische gouvernement uitgeschreven over de beste wijze om Soerabaia van drinkwater te voorzien. Dit antwoord werd met de gouden medaille bekroond en vanwege de afdeeling Nederlandsch-Indië van het koninklijk instituut van ingenieurs uitgegeven. Eene vraag, die kort na 1870 veel belangstelling ondervond, was de aan de nederlandsch-indische spoorwegen te geven spoorwijdte. Henket en J.A. Kool (II, kol. 707), aan wie door den minister van koloniën E. de Waal opgedragen was om hem hierover hunne meening mede te deelen, verklaarden zich voor eene wijdte van 1 meter. Hieromtrent deed Henket in de vergadering van het koninklijk instituut van ingenieurs van 10 Nov. 1874 en 13 Apr. 1875 mededeelingen; in de vergaderingen van 9 Nov. 1875, 8 Febr. en 11 Apr. 1876 werden zij uitvoerig besproken. In eene brochure behandelde hij de vraag, en beantwoordde die in bevestigenden zin, of lokaalspoorwegen in Nederland reden van bestaan hebben.