tel had de hertog van Kleef de vroeger zoo beroemde, maar thans geheel vervallen fraterschool aan de Jezuïeten afgestaan. Den 14. April 1592 kwam Hasius met P. Godfr. Bork te Emmerik aan, om er een college te beginnen. In het najaar volgden de overige leeraren en reeds in 1593 steeg het aantal leerlingen tot 250, vijf jaar later tot 340; onder wie velen uit Holland en Gelderland.
Intusschen verscheen 12 Oct. 1592 prins Maurits met zijn leger nabij de stad, ontbood den magistraat en beval hem, de Jezuïeten binnen drie dagen te verdrijven; de vroedschap antwoordde, dat dit alleen den hertog toekwam. Maurits scheen daarin te berusten, niet echter de staatsche troepen. In deze omstandigheden meende zelfs de nuntius Frangipani tot toegevendheid te moeten aansporen; doch Hasius, vreezende zijn zaak voor goed te zullen verliezen, weigerde te vertrekken zonder een schriftelijk banvonnis van den hertog. Inmiddels moest Maurits en zijn leger opbreken, en het college bleef behouden, dat Hasius tot 1595 bestuurde. Tijdens zijn tweede rectoraat, 1599-1605, verdreven de Hollanders de spaansche bezetting onder Mendoza, en vorderden weer terstond de verwijdering der Jezuïeten. En dezen keer was het prins Maurits zelf, wiens tusschenkomst door den stadsraad was ingeroepen, die den bevelhebber gelastte, zijn eisch in te trekken.
Hasius bezorgde o.a. een nieuwe uitgave van het Opus catechisticum (1577) door zijn ordebroeder Peter Buys (I, 523) samengesteld; zie V kol. 97 vlg.
Zie: Studiën op godsd. wetensch. en letterk. gebied XLI, 144-160; Duhr, Geschichte der Jesuiten in den Ländern deutscher Zunge I, 155, ff., 162; Reiffenberg, Historia Soc. Jesu ad Rhenum inf. 291 ss., 337, 632, Mantissa 83 ss.; Sommervogel, Biblioth. d.l. Camp. de Jésus IV, 135, App. III, IX 462.
van Miert