[Haersolte, Willem van (2)]
HAERSOLTE (Willem van) (2) tot Yrst, geb. te Zwolle 5 Juli 1718, ged. 10 Juli, overl. te Arnhem 17 Juli 1791, begr. te Hattem 20 Juli; zoon van Derk v.H. tot Yrst, kolonel der fuseliers, commandant van Steenbergen, dijkgraaf van Hattem, en van Joachmina Elisabeth van Rechteren.
Geadmitteerd in de ridderschap van Veluwe 1741, burgemeester en dijkgraaf van Hattem, raad in het Adellijk Jachtgericht op de Veluwe, richter en dijkgraaf van het richterambt Oldebroek, extraord. raad in het Hof van Gelre en Zutfen, in 1769 wegens Gelderland gedeputeerde ter Admiraliteit op de Maze, in 1780 landdrost van Veluwe, 3 Sept. 1786 tot zijn dood curator der academie te Harderwijk, lid der Staten-Generaal, was hij een gezien persoon, die meermalen tot gewichtige zendingen werd gebruikt en in verscheidene commissies zitting had. In 1748 door Willem IV naar Steenwijk gezonden om daar de rust te herstellen, heeft hij ook waarschijnlijk in de gebeurtenissen van 1786 in Gelderland een werkzaam aandeel genomen. Ter uitspanning bewerkte hij een groot aantal genealogieën van voorname geslachten; deze, in vroeger dagen zeer geroemd, zijn door zijn schoonzoon in de familie Bentinck gekomen, waar zij wellicht nog thans zijn bewaard gebleven.
Den 26. Aug. 1777 werd hij jonkheer der Duitsche Orde, 5 Sept. 1786 commandeur tot Schelluinen, welke waardigheid hij tot zijn dood bekleedde.
Haersolte huwde te Arnhem 25 Aug. 1751 met Henriëtte Geertruyd van Essen (geb. in 1725, overl. te Hattem 6 Dec. 1752, dochter van Lucas Willem tot Vanenburg, raadsheer in het Hof v. Gld. en opperjagermeester op de Veluwe, en van Willemina Johanna Torck). Uit dit huwelijk sproot een dochter Henriëtte Geertruyd Theodora Joachmina Wilhelmina (1752-1836), die in 1776 de echtgenoote werd van Volkier Rudolph, baron Bentinck tot Schoonheeten, landcommandeur der Duitsche Orde.
Zie: Nederl. Adelsboek 1914, 85; Scheltema, Staatk. Nederl. I, 411, 412; Bouman, Gesch. geld. hoogesch. II, 224, 481, 657; d'Ablaing, Balye v. Utrecht, 97, 104; Ned. Leeuw XXIX, 116, XXX, 206; W.A. Beelaerts v. Blokland, Stichtsche e.a. leenen, 107.
Regt