binnen het jaar de wijding ontving van subdiaken. Omstreeks 1482 werd hij deken van het kapittel. Hij was raadsheer van zijn souverein en orateur te Rome (volgens v.d. Eynde, Stad en distr. Mechelen opgehelderd II, 333) en bracht uit de eeuwige stad vele relikwieën mede met het verlof deze te mogen ten toon stellen op zijn kasteel te Boutersem, bij Mechelen. De hooge bescherming van zijn vorst bezorgde hem nog een kanunnik dij in de kathedraal te Kamerijk en in St. Gummaris te Lier, waar hij het cantorschap verkreeg, 1495. Hij stichtte 44 jaargetijden in verschillende kerken, zeker als vergoeding voor het misbruik van zoovele kerkelijke beneficies gelijk te bezitten. Hij overleed te Mechelen 10 Dec. 1561 en werd in St. Rombouts begraven. De wijbisschop van Kamerijk kwam, om den overledene te eeren, zijn lijkdienst houden, doch het kapittel verzette zich hiertegen als een inbreuk op zijn rechten.
Zie: de Munck, Leven van den H. Rumoldus, 249; Schutjes, Gesch. bisdom den Bosch IV, 244; J. Baeten, Naamrollen kerk. gesch. Mechelen I, 206, 291. Analectes hist. eccl. Belg. XVII (1881) 398; J. Laenen, Hist. égl. métrop. de St.-Rombaut (Malines 1919) I, 65, 213, 230, II 23, 24.
Fruytier