[Groningen, heer Egbert van (1)]
GRONINGEN (heer Egbert van) (1), het eerst genoemd 1206, bisschoppelijk praefect (burggraaf) van Groningen, uit het westfaalsche geslacht Sepperothe, zoon van Godschalk van S. en een dochter van den eersten groninger praefect Leffard, maakte zich omstr. 1200 meester van de te voren tusschen hem en zijn beide broeders gedeelde praefectuur. Hij speelde een groote rol in de veeten in Drente en Friesland in het begin der 13de eeuw benevens in de burgertwisten te Groningen tusschen zijn partijgangers en die der Gelkingen, 1226 door Rudolf, praefect van Coevorden, bondgenoot der Gelkingen, bestreden. O.a. van zijn slot bij Glimmen beroofd en uit de stad gedreven, vluchtte hij naar de (ommelander) Friezen en heroverde met de Fivelingooërs de stad, die door de Friezen bijna geheel verbrand werd. Daarna door den Coevorder in Groningen belegerd, werd hij ontzet door den aantocht van een bisschoppelijk leger, dat echter door de Drenten bij Anen werd vernietigd (1227). De veete werd nog vier jaren lang voortgezet. Hij voerde ook strijd met bisschop Wilbrand van Utrecht maar steunde dezen in 1229-32 tegen de Drenten en Coevorders, die ten slotte onderworpen werden. Ook in de volgende jaren weerde hij zich in den strijd tusschen Groningen en de Friezen uit den omtrek. Hij moet vóór 1242 gestorven zijn, nalatende drie zoons: Rudolf, Egbert (die volgt) en Godschalk.
Vgl. over hem en de zijnen: Quedam Narracio de Groninghe, uitg. Pijnacker Hordijk, passim; Kroniek van Emo en Menco, uitg. Feith, passim; Oorkdbk. v. Groningen en Drente, No. 43, 46, 53, 60, 64, 67, 83, 86, 94, 95
Blok