[Groenewoud, Jacobus Cornelis Swijghuisen]
GROENEWOUD (Jacobus Cornelis Swijghuisen), geb. te Roordahuizum 30 Nov. 1784, overl. te Utrecht 14 Juni 1859, zoon van den voorgaande en Anna Sara Swijghuisen. Hij studeerde te Utrecht en werd predikant te Hoogblokland in 1813. Te Franeker werd hij in 1817 benoemd tot hoogleeraar in de oostersche letteren, als opvolger van professor Hamaker. Op 5 Nov. 1817 aanvaardde hij dit ambt met zijne Oratio de adhibenda ad docenda literas orientales popularitate Socratica (Leovard. 1818). In 1830 huwde hij met Doedonea Jacoba Bergsma (overl. 6 Febr. 1882). Op 16 Juni 1831 werd hij hoogleeraar te Utrecht, als opvolger van Pareau, en hield hij zijne oratie: De aetate nostra ad provehenda literarum orientalium siudia quam maxima apta. Hij schreef nog: Institutio ad Grammaticam Hebraicam ducens (Traj. ad. Rh. 1834); Institutio ad Grammaticam Aramaeam ducens, in discipulorum usum (Traj. ad. Rh. 1845); Oratio de sanguinis quae vocatur vindicta Arabibus maxime propria (Gron. 1822); De Corano (1843); Specimina e versione Syriaca Peschito selecta, cum vocum notitionibus (Traj. ad Rh. 1846). In handschrift liet hij na eene latijnsche verhandeling over het boek Esther. Zijne weduwe verrijkte uit zijne