[Gravemeyer, Eskelhoff Carsjen]
GRAVEMEYER (Eskelhoff Carsjen), geb. te Onstwedde 17 Aug. 1847, overl. te Utrecht 15 April 1900, uit een oostfriesch predikantengeslacht (sinds 1727), zoon van Henricus Eskelhoff Gravemeyer (die volgt) en Wubbina Busemann. Hij promoveerde in de godgeleerdheid te Groningen op het proefschrift: De Paulinische leer van de verzoening (Gron. 1874). Hij is 30 Aug. 1876 gehuwd met Titia Groen (geb. 30 Sept. 1851), en werd predikant te IJselmuiden 10 Sept. 1876, te Oosthem 20 Oct. 1878, te Oldeboorn 23 Oct. 1887, te Gorinchem 8 Nov. 1891 en te Utrecht 16 Juni 1895. In zijn laatste levensjaar was hij lid van het hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging. Met enkele ambtgenooten heeft hij 14 April 1885 te Sneek de friesche Gereformeerde predikantenvereeniging opgericht. Hij schreef: Zalig zijn de dooden die in den Heer sterven, leerrede na het overlijden van ds. C.P.N. Pilaar (Utr. 1897) en gaf uit een Catechetisch leerboekje naar het Leesboek over de Gereformeerde geloofsleer van zijn vader (Utr. 1896). Ook bezorgde hij eenige nieuwe uitgaven van werken van zijn vader, en vertaalde hij met L.W. van Deventer een deel van Calvijns Uitlegging op de profetieën van Jesaja (Utr. 1901). Eindelijk verscheen onder zijn toezicht de tweede druk van eene vertaling van Hutcheson's Zakelijke en praktikale Verklaring van de twaalf kleine Propheten.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woor-