[Gesselius, Johannes Cornelius]
GESSELIUS (Johannes Cornelius), geb. te Amersfoort 1550 (?), zoon van Jacob van Gessel en Geertruid, overl. ald. 1627. Hij huwde Cornelia Wittia, werd 1574 benoemd tot rector van het gymnasium te Amersfoort. Hij liet zijn leerlingen ‘op een theater of staelagie latijnsche comoedien’ spelen op de jaarmarkten. In 1584 wordt hem door de stadsregeering een gratificatie uitbetaald van 5 pond groot voor het door hem geschreven boek: Dialectica Erotomatibus distincta. Later bewerkte hij nog Colloquia puerilia Latino-Belgica. Ook gaf hij uit Flores Tibulli, Propertii et Ovidii. Verder: Nomenclator of Vocabulier te Utrecht bij Salomon; en eindelijk Fundamentum Gramatices. Daar Gesselius een degelijk Katholiek was, besloot de calvinistisch geworden Raad in 1586 dat er ‘omgezien zou worden naar een Rector van de Gereformeerde Religie’ en werd benoemd Balthasar Hydoremen uit Arnhem en Gesselius ontslagen. Hij bleef toen huisonderwijs geven. De latijnsche school ging echter kwijnen en bijschooltjes werden opgericht. In 1598 werd Hydoremen ontslagen. Gesselius was naar Leiden gegaan, waar Snellius en Burgersdijk zijn onderwijs ontvingen, evenals Jacob Cats, die hem prijst in zijn ‘80-jarig leven’. Op raad van Oldenbarnevelt werd Gesselius naar Amersfoort teruggeroepen en weer tot rector aangesteld, waarop de school weer in bloei toenam. Hij hield toen ook openbare latijnsche voordrachten.
In 1616 wordt zijn zoon Timannus Gesselius tot conrector naast hem benoemd (zie volg. art.). In 1619 werd echter den rector en den leeraren voorgeschreven een protestantsche formule te onderteekenen, wat Gesselius weigerde en waarop hij werd ontslagen. Hij ontving van de stadsregeering ƒ 400.- ‘tot versoetinghe dat hij van de rectorsambte deser schole es verlaten’. Aan Gesselius werd toegestaan commensalen te houden (1624).
Zie: Foppens, Bibl. Belg. p. 644; Burman, Traject. Erud. p. 103; van Bemmel,