| |
[Gerberon, Gabriel]
GERBERON (Gabriel), 12 Augustus 1628 te St. Calais in het diocees le Mans in Frankrijk geboren, overl. te St. Denys 29 Maart 1711, studeerde te Vendòme op het college van de Oratorianen en werd op 19-jarigen leeftijd tot rector van het college van St. Calais benoemd. In 1648 trad hij in de Benediktijner-Congregatie van St. Maur in het klooster van St. Mélaine en deed daar den 11 Nov. 1649 zijn Professie. Ongeveer 1655 werd hij priester gewijd en onderwees de rhetorica, wijsbegeerte en godgeleerdheid in verschillende kloosters. Zijn herhaalde verandering van woonplaats is te wijten aan klachten over zijn onderricht, want hij stond de jansenistische leer
| |
| |
voor. In 1666 naar Parijs (St. Germain-des-Près) gezonden, bewoog hij zijn oversten een uitgave der werken van St. Augustinus te ondernemen, waaraan hij zijn medewerking verleende, zonder nochtans op te houden het Jansenisme te verbreiden. Het gevolg was, dat hij in ongenade naar Argenteuil werd gezonden (1672), vervolgens naar Corbie (1675), waar hij het ambt van sub-prior waarnam. Den avond van den 14. Januari 1682 kwam een ‘exempt’ (politie-agent) te Corbie om hem in hechtenis te nemen, ter oorzake van zijn geschriften tegen de Jezuïeten en tegen den aartsbisschop van Parijs de Harlay. Ook had hij stelling genomen tegen het hof in de zaak van de ‘Régale’. Den volgenden dag woonde de exempt de Mis bij, die Gerberon celebreerde. Hij rekende er op hem na de plechtigheid in de spreekkamer te doen komen, maar gene was ingelicht, en zoodra hij in de sacristie terug was, steeg hij te paard en vluchtte naar Amiens, vanwaar hij den 17en naar Brussel vertrok. Vandaar stuurde hem de Apostolisch Vicaris Neercassel naar Holland. Hij legde het Benediktijner habijt af, ging te Antwerpen scheep en bereikte in Maart 1682 Delft, waar hij door Arnauld en zijn vrienden werd ontvangen. Zoodra hij in Holland kwam, nam hij den naam Augustinus Kergré aan. Neercassel bezocht hem in Delft en verleende hem het recht de sacrementen toe te dienen; toch gaf men hem geen parochie om zijn incognito te eerbiedigen. Na enkele weken verliet hij Delft om den zomer door te brengen te Roelof-Arendsveen bij pastoor Lambertus van Erckel; daarna volgde hij Hugo Gaal, kapelaan van van Erckel, die intusschen tot pastoor van de kerk het Paradijs te Rotterdam was benoemd, naar deze stad en bleef bij hem tot 1691. In 1691 tijdens den oorlog met Frankrijk, liet hij zich aannemen als burger van Rotterdam om in de stad te kunnen blijven.
Aanvankelijk goed ontvangen door de hollandsche Jansenisten, begonnen zij hem toch spoedig hinderlijk te vinden, want terwijl de overigen hun leer in het geheim verbreidden en haar in geval van nood openlijk loochenden, ging hij integendeel groot op de geschriften, die hij niet ophield uit te geven ‘ter verdediging van de goede zaak’. Hierover schreef de jansenistische Dominicaan Norbert d'Elbecque uit Rome den 28en Mei 1701 aan A. de Brigode te Amsterdam: ‘Maar, het zijn de Jesuïten, wil men, die dergelijke stukken schrijven en deze op naam der zoogenaamde Jansenisten stellen: het is aardig bedacht, doch hoe zal men dat gelooven, als Mr. de Witte en Kergré [Gerberon] zelven er groot op gaan en openlijk verklaren nooit te zullen ophouden met schrijven op dezelfde manier en in denzelfden toon?’ (Causa Quesnelliana 91). Niet alleen kwam Gerberon openlijk voor zijn meening uit, maar hij stond een tot het uiterste doorgevoerd Jansenisme voor: Christus was niet voor alle menschen gestorven, maar alleen voor de voorbestemden, er is geen uitsluitend voldoende genade met behulp waarvan de zondaars zich zouden kunnen bekeeren enz. In 1691 verliet Hugo Gaal Rotterdam om in Maart 1693 pastoor te Roelof-Arendsveen te worden; maar alvorens van Gerberon te scheiden, stortte hij te diens behoeve 3.000 gulden bij een firma te Maastricht om hem een lijfrente van 360 gulden te verzekeren. Gerberon bleef nog eenigen tijd bij van Kuyk, opvolger van H. Gaal, te Rotterdam, maar Quesnel en zijn vrienden zochten hem te verwijderen om niet genoodzaakt te zijn hem openlijk te verloochenen. In 1693 ten slotte onderstreepten Codde, van Heussen, van Erckel, Roos en anderen hun
| |
| |
‘consilium abeundi’ elk met een rente van 50 gulden jaarlijks en Gerberon besloot Holland te verlaten. Na vaarwel gezegd te hebben aan zijn ouden vriend Hugo Gaal te Roelof-Arendsveen, begaf hij zich naar Brussel; in November 1693 logeerde hij er bij een zuster van Karel de Bont. Hij leefde in deze stad in nauwe betrekking met Quesnel en andere Jansenisten. Van Heussen schreef verscheiden keeren in 1702 om hem te raadplegen over het tegenover Rome te volgen gedrag. Gerberon raadde hem aan den pro-vicaris Cock door Rome benoemd te erkennen. Toen hij vernam, dat men Quesnel wilde gevangen nemen, ging hij dezen smeeken te vluchten. Quesnel weigerde aan het gevaar te gelooven en den 30en Mei 1703 werden zij met hun gezel de Brigode op bevel van Mgr. de Precipiano, aartsbisschop van Mechelen, aangehouden. De aartsbisschop begon het proces tegen Gerberon en hij werd den 24en November 1703 veroordeeld als Jansenist, weerspannige, opsteller van beleedigende geschriften tegen den Paus en de bisschoppen, tot verbanning uit de diocees en uitlevering aan zijn oversten. Gerberon teekende verzet aan tegen de onwettigheid van het vonnis en beriep zich op den Paus, maar hij werd naar de grenzen van Frankrijk teruggevoerd en aan den wereldlijken arm overgeleverd. Hij bleef gevangen in de citadel van Amiens van einde December 1703 tot begin 1707. De bisschop van Amiens, Feydeau de Bron, kwam te Rome ten gunste van Gerberon tusschen beide en deed hem het verlof toekennen de Mis te lezen, mits hij het formulier van Alexander VII teekende; hij teekende het, verklarend zoo slechts te doen om aan de Kerk te gehoorzamen. Maar na den dood van den bisschop deden zijn vijanden hem den 6en Januari 1707 overbrengen naar het donjon van Vincennes bij Parijs; hij werd er in het geheim opgesloten en bleef van de Sacramenten verstoken. In die gevangenis overviel hem een verlamming en daar kardinaal de Noailles, aartsbisschop van Parijs, hem de H. Sacramenten weigerde
stemde hij om ze te ontvangen er in toe het formulier en een geloofsbelijdenis te teekenen (18 April 1710). Uit de gevangenschap ontslagen voerde men hem eerst naar St. Germain des Près, waar hij voor zijn oversten de handteekeningen te Vincennes gegeven moest bekrachtigen (30 April). Na verloop van een maand zond men hem naar de abdij van St. Denis, waar hij, toen hij vernam, dat de aartsbisschop zijn herroeping had openbaar gemaakt, om zich te verdedigen een geschrift dicteerde, dat tot titel voerde: Le vain triomphe des jésuïtes dans la rétractation de D. Gerberon. Dit geschrift werd nooit uitgegeven, evenmin als het verhaal van zijn leven, dat hij in zijn laatste jaren schreef. Van St. Denis uit stuurde hij een brief aan den Paus, zich verzettend tegen de handteekeningen, die men hem had afgeperst, en verklaarde, dat hij de leer van St. Augustinus niet opgaf en dat hij volgens het getuigenis van zijn geweten geen enkele dwaling had geleerd. Hij stierf te St. Denis den 29en Maart 1711, 82 jaar oud en ‘niets van zijn natuurlijke levendigheid verloren hebbend,’ zegt zijn levensbeschrijver Dom Tassin.
Hier volge de lange lijst zijner werken, waarvan vele niet den waren naam van den schrijver dragen: Apologia pro Ruperto abbate Tuitiensi (Parijs 1669, 8o, tegen Claude Saumaise); Catéchisme de la Pénitence (Paris 1672 en 1675, 16o, verbeterde en vermeerderde vertaling van het latijnsche werk van M. Raucour, pastoor te Brussel); Acta Marii Mercatoris, S. Augustini discipuli, cum notis Rigberii theologi franco-germani (Brus- | |
| |
sel 1673, 16o); Avis satutaires de la B.V. Marie à ses dévots indiscrets (Rijssef 1674, 12o, vertaling van Monita Satutaria B.V. Marine ad indiscretos cullores suos, Gandavi 1673, door Adam Widenfeldt); Lethe à M. Abelly, évèque de Rodez touchant son livre de l'excellence de la Ste Vierge (1674, 12o); La fable du temps ou un cognoir qui bat deux renards (1674, tegen den bisschop van Séez en den aartsbisschop van Rouaan); L' Abbé commendataire, par le Sieur de Froismont (Keulen 1674, 4o, het eerste deel van dit werk is van Dom Delfan); Sentiments de Criton sur l'entretien d'un religieux et d'un abbé touchant les commendes (Keulen (Orléans) 1674, 12o); Sancti Anselmi Opera (Paris 1675, fol.); Le Combat Spirituel (Paris 1675, 12o, vertaling uit het Spaansch van D. Jan de Castiguiza); Catéchisme du Jubilé et des Indulgences (Paris 1675); Dissertation sur l' Angelus (Paris 1675, 12o); Le Miroir de la Piété chrétienne, par Flore de Sainte-Foy (Brussel 1676,
16o); Le Miroir sans tache, par l'abbé Valentin (Paris 1680, 16o, verdediging van le Miroir de la Piété chrétienne); Mémorial historique de ce qui s'est passé depuis t'année 1647 jusqu' en 1653 touchant les cinq propositions, tant à Paris qu'à Rome (Keulen 1676); Histoire de la robe sans couture de N.I.I.C. qui est réverée dans l'église des bénédictins d' Argenteuil, avec un abrégé de l'histoire de ce monastère (Paris 1676, 12o); Deux lettres d'un théologien (van Card. Grimaldi, aartsb. van Aix en den aartsb. van Reims; deze brieven zijn afgedrukt in het werk van M. le Noir, le Combat des deux clefs, Reims 1678, 12o); Jugement du bal et de la danse (Paris 1679, 12o); La Morale des jésuïtes justement condamnée dans le livre du P. Moya (1681, 12o); Manifeste à M. de Seiguelay (1683); Dissertatio de jure patronatus, contra nobilem quemdem, Batavum Catholicum, arrogare sibi volentem jus patronatus in oratoria catholicorum; La vérité catholique victorieuse (Amsterdam 1684, op bevel van Neercassel geschreven tegen Pater Cornelius Hazart S.J. en in het Hollandsch, vertaald door J. Roos, die het werk aan Karel de Bont toeschrijft); Deux lettres d' Ignace du Chesue centre la défense du grand catéchisme du P. Hazart; Reflexions Chrétiennes sur un sermon imprimé à Anvers (tegen P. Hazart); Le juste discernement de la Croyance Catholique touchant la Prédestination et la Grâce;
Factum pour les héritiers de Jansénius contre te P. Hazart (afgedrukt in het werk van Arnauld, la Morale pratique des jésuïles); Le Reproche extravagant (verdediging van den hertog van Beieren, benoemd tot bisschop van Luik); Essais de la plus sûre morale (1686, 12o, vertaling uit het Latijn van Gilles Gabrielis); Lettre à un seigneur d' Angleterre, s'il est bon d'employer les jésuïtes dans les missions (1686); Défense de l' Egtise Romaine contre les calomnies des Protestants, contenant le juste discernement de la croyance catholique d'avec les sentiments des Protestants et d'avec ceux des Pélagiens touchant la Prédestination et la Grâce, mis en français par C.B.R. et les Entretiens de Dieudonné et de Romain sur la mème matière, avec un abrégé de l'hérésie des Pélagiens, composé par G. de L. théologien et mis en français par A.K. (Keulen 1688, 12o; de verschillende deelen die dit werk samenstellen waren afzonderlijk uitgegeven in Holland); L' Eglise de France affligée, par le sieur Poitevin (1688, 12o); Réflexions sur le plaidoyer de M. Falan touchant la bulle d' Innocent XI contre les franchises des quartiers de Rome, in 12o; La Règle de Moeurs, contre les fausses maximes de la morale corrompue, (Keulen 1688, 12o); Méditations chrétiennes sur
| |
| |
la Providence de Dieu, par le Sr. de Pressigui (1689, 12o); Occupations intérieares pendant la messe, confession et communion (Brussel 1689, 12o); Critique ou examen des préjugés du ministre Jurieu contre l' Eglise Romaine et de la suite de l' accomplissement des prophéties, par l'abbé Richard, (Paris 1690, 4o); Korte en noodige onderwijsinge voor atte Catholycken van Nederlant, raeckende het lesen der h. Schriflure (1690, geschreven om Neercassel te verdedigen en in 1691 te Roermond door beulshand verbrand; in 1701 werd het herdrukt); Ecrit contre la conduite et la doctrine de M. l' Arch. de Malines (1690, 91); Examen de la rèponse aux plaintes contre la conduite de M. l' Arch. de Matines (1690); La défense des censures du pape Innocent XI et de la Sorbonne contre tes Apologistes de la morale des jésuites, par le P. Oger Liban Erberg (Keulen 1690, 12o); Decretum Archiepiscopi Mechliniensis contra Scripturae Sacrae lectionen, notis illustratum (1691); La morale relâchée soutenue par l' Arch. de Malines, condamnée par Innocent XI (1691); Justification des plaintes sur l' Arch. de Malines; le véritable Pénitent ou Apologie de la Pénitence (Keulen 1692, 12o); Sanctus Anselmus per se docens (Delft 1692, 12o); Dialogus inter S. Anselmum et Bosonem (Keulen 1692, 12o); Premier entretie nd'un abbé et d'un jésuite de Flandre sur la signature du Formulaire (1692); Second entretien d'un abbé et d'un jésuite de Flandre (1693);
Quaestio juris poutificii circa decretum ab Inquisitione Romana adversus 31 propositiones (Toulouse (Holland) 1693); Quaestio Juris: 1. an Caroli V edictis lectio Scripturae Sacrae prohibita sit, 2. an virgines Binchianae poenas incurrerint a Caroli V statutas (1693); Avis politiques sur le Formulaire (1693); Difficultés adressées à M. de Hornes, évèque de Gand, touchant la lecture de l' Ecr. ste en langue vulgaire (Holland 1693); Michaëlis Baii opera etc..... studio A.P. theologi, gevolgd door Narratio chronologica causae Baii et vindiciae Ecclesiae Romanae a domno Gerberon (Keulen 1696, 4o; dit werk werd in 1695 te Amsterdam gedrukt door de zorgen van twee hollandsche priesters: Gabriel Prouwels en Willem de Prater); Adumbrata Ecclesiae Romanae catholicaeque veritatis de Gratia adversus Melchioris Leydeckeri hallucinationes, defensio, vindice Ignatio Eickenboom (1696 in Batavia); Défense de l' Eglise Romaine contre M. Leydecker, théologien d' Utrecht, avec un écrit de M. Arnauld etc .... (Luik 1697); Abailardus redivisus in quo exhibentur mores diatribae theologiae P. Estrix jesuitae, in 4o; Contra novi Abailardi errores Bernardus expostulat apud Clementem X, in 4o; Disquisitiones duae historicae de Praedestinatione gratuita et Gratia ex se efficari (1697); Conférence de Diodore et de Théotime sur les Entretiens de Cteanthe et d' Eudoxe (Paris 1697, 8o, verdediging van de ‘Provinciales’); La véritable lettre de M. l'abbé Le Bassu sur le tivre du Card. Sfondrate intitulé:
‘Nodus Praedestinationis dissolutus’ (Paris 1698, 12o); Lettre d'un théotogien à M. l' évèque de Meaux touchant sa conduite à l' égard de M. t' Arch. de Cambrai, avec le traïté de S. Bernard de la Grâce et du libre Arbitre (Toulouse (Amsterdam) 1698, 12o); Seconde Lettre à M. Bossuet év. de Meaux pour la défense de M. de Cambray (Toulouse (Amsterdam) 1698, 12o); Norisius aut Jansenianus aut non Augustinianus demonstratur a Ludovico Mangin peninsulano, (Rouaan (Holland) 1699); Traîté historique sur la Grâce et la Prédestination par l' Abbé de St. Julien, (Paris (Brussel) 1699, 12o); Abrégé de la doctrine chrétienne touchant la Prédestination et la Grâce (Utrecht, 1700); Remontrance charitable à M. Louis de Cicé, (Keulen 1700, 12o); Histoire géné- | |
| |
rale du Jansénisme, par M. l'abbé XXX, 3 vol. (Amsterdam 1700, 12o); La confiance chrétienne (Utrecht 1700, 12o); Etrennes et avis charitables à M.M. les Inquisiteurs, en vers (1700); Le chrétien désabusé (Leyden 1701, 12o); Lettre de M. Cornetius Jansénius, évèque d' Ypres, et d'autres personnes à l'abbé de St. Cyran, par François du Vivier (Keulen 1702, 12o); Nouvelle logique en français par dialogues (Brussel, 1703). Gerberon heeft bovendien nog een aantal onuitgegeven werken nagelaten, waarvan
het voornaamste is: Les aventures de dom Gabriel Gerberon, waarin hij zijn geheele leven verhaalt. Hij is niet de
bewerker van te Probléme Ecclésiastique, dat hem wordt toegeschreven maar in werkelijkheid van dom Hilarion Monnier is.
Zie over hem: Processus officialis curiae ecclesiasticae Mechliniensis contra Gabrielem Gerberon (Brussel s.a. 4o); Dom Ph. le Clerf, Bibliothèque historique et critique des auteurs de la Congr. de St. Maur (La Haye 1726, 12o), p. 157; Dom Tassin, Hist. littéraire de la Congr. de S. Maur (Brussel 1770, 4o), p. 311; H. Wilhelm, Nouveau Suppl. à l' Hist. litt. de la Congr. de S. Maur (Paris 1908, 8o), t. I. p. 242; Suppl. au Nécrologe de Port Royal IIe Partie (1735, 4o), p. 498; Dict. de Théologie catholique (Parijs 1914), fasc. XLVI col. 1290-1294; Causa Quesnettiana (Brussel 1705, 4o) passim; Kirchenlexikon (Freib. i.B.) b.v.s. 350-356.
de France
|
|