compagnieën van den overste W. baron v.G., van ritmeester Unico Ripperda en van den overste-luitenant Blasius van Eyckenberch voortdurend in het stift vertoefden. De Stat.-Gen. beloofden daarin te zullen voorzien, voor zoover doenlijk, onder voorbehoud, dat zulks ook zou worden betracht door Spanjaarden en Italianen, ruiters en voetvolk van de andere partij (29 Dec. 1614). In 1615, na zijn ontslag uit brandenburgschen dienst (de troepen werden meerendeels afgedankt), hield W.v.G. zich op de oostelijke grenzen des lands bezig met de aanwerving van manschappen ten dienste der misnoegde fransche edelen. Wel verboden de Stat.-Gen. deze werving, doch met geheim medeweten van prins Maurits ging van Gendt er mee door. In 1617 wierf hij in het Gulik-Kleefsche een regiment van 2000 ruiters, dat hij met geldelijke ondersteuning uit de Nederlanden bij den hertog van Bouillon te Sedan wist te brengen. Waarschijnlijk heeft dit regiment geen dienst gedaan, want in hetzelfde jaar was v.G. in onderhandeling met Karel Emanuel van Savoye over indiensttreding met zijn ruiters. Hij is daarna opnieuw in brandenburgschen dienst getreden, want bij het tractaat van 11 Mei 1624 tusschen keurvorst George Willem en paltsgraaf Wolfgang Willem werd bepaald, dat het brandenburgsche regiment van den overste W.v.G. bezetting zou leggen in Gennip, Soest, Lippstadt, Sparenberg en andere plaatsen van Marck en Ravensberg. Hij voerde toen het bevel over 3 comp. ruiterij en 12 comp. voetvolk. In Sept. was het regiment van W.v.G. uitgebreid om Unna, Lunen, Caem en het huis te Hoerde te kunnen bezetten. In Mei 1625 maakte hij zich meester van Bielefeld, doch moest het beleg van Sparenberg opheffen, wegens de nadering van Tilly en Anholt.
Van zijn later leven is niet veel bekend. Hij overleed in 1644, als gouverneur van Rees, en werd in die stad begraven.
W.v. Gendt huwde tweemaal. Eerst in 1602 met Anna van Arkel, overl. in 1611, oud zijnde 28 jaar (dochter van George, heer van Ammerzoden, en van Anna van Lockhorst). Daarna leefde hij met de staatsjuffer van zijn eerste vrouw, Geertruyd van Padevoirt (dochter van Jorden v.P. tot Ovelgem, en van Ida). Het tweede huwelijk werd in Maart 1635 te Amersfoort voltrokken en zij hertrouwde later met Christoffel Rump tot Crange. Uit van Gendt's eerste huwelijk sproot Elisabeth en twee zoons, waarvan Walraven kinderloos overleed en Johan (2) afzonderlijk is genoemd (kol. 563); uit het tweede huwelijk sproot Otto baron v.G., in 1652 in de ridderschap van Nijmegen geadmitteerd, 13 Juni. 1667 majoor in het geldersche regiment en 19 Maart 1671 kolonel van een nieuw opgericht regiment. Zijn regiment infanterie was in Juni 1672 met de cavalerie van Kingma bij het Tolhuis; drie compagnieën ervan lagen op Schenkenschans. Hij, Otto, den 14en Jan. 1672 tot commandeur van Grol benoemd, sneuvelde 3 Juli 1672 in het beleg van Nijmegen en overleed ongehuwd.
Zie: C.C. Schuller tot Peursum, Verz. berigten omtr. de krijgsbevelhebbers bij Nieuwpoort, 19, 29; Nijhoff's Bijdr. IV, 144, 145; Bosscha, Ned. Held. te Land I, 279, noot 2; van Meurs, Ridderschap v. Nijmegen bl. 4; Alg. Ned. Fambl. II, 300; Mdbl. Ned. Leeuw XXXIV, 69; de Bas en ten Raa, Het Staatsche Leger II, III en V (zie registers).
Regt