onbetrouwbaarheid van dit laatste werk aan, terwijl hij verwijst naar het onpartijdige artikel over van Eupen door de Stassaert in de Biographie universelle. In plaats, dat van Eupen uit het land moest wijken om zijn onzedelijk gedrag, zooals men valschelijk beweert, werd hij steeds door zijn bisschop en zijne medekanunniken hoog geschat en vertrouwden zij hem, voor en na de brabantsche revolutie, de hoogste ambten toe. De man, die door zijn tegenstanders als een sluwe huichelaar, als een duivel van eerzucht en ontucht, voor wien niets heilig was, wordt afgebeeld, was, hij moge in het vuur van zijn ijver te ver gegaan zijn, een voorbeeld van plichtbesef, onwrikbaar in het verdedigen der rechten zijner Kerk. Génard beschuldigt van Eupen en de leden van het comité van Breda, dat zij hun land aan den hollandschen stadhouder wilden overleveren. Hij noemt ze Orangisten in den kwaden zin van dat woord.
Reeds voor 1794 was van Eupen in Antwerpen weergekeerd. Toen bij den inval der Franschen de bisschop Nelis voorzichtigheidshalve het land verliet, stelde hij den penitencier van Eupen als een der vier vicarissen aan om zijn bisdom te besturen, 25 Juni 1794. 7 Aug. 1794 werd van Eupen door een gewapende macht der Franschen uit zijn woning naar het Steen gebracht, vervolgens na eenige dagen naar 't kasteel te Rijssel en dan naar de gevangenis Bicêtre gevoerd. 1 Ventose herkreeg hij zijne vrijheid. Bij vergissing was hij, evenals de andere Antwerpenaren, als gijzelaar behandeld en vrijgelaten. Hij vluchtte daarop niet naar Holland, zooals Th. Juste (Biogr. Nation VI, 733-737) en andere schrijvers beweren, doch hernam zijn ambtsbezigheden in Antwerpen. Moedig verklaarde hij zich 1796 tegen de vernietiging der kloosters en tegen den eed van haat, geëischt door de Fransche republiek, 5 Sept. 1797. Door decreet van 15 Dec. 1797 werd van Eupen uit het land gebannen. Reeds lang werd hij verdacht van verstandhouding met van der Noot, bij wien hij in het geheim bezoeken aflegde in diens woonplaats nabij Bergen op Zoom. 3 Jan. 1798 werd van Eupen aangehouden door eenige spionnen en naar Rochefort gevoerd, waar hij gevangen bleef tot 1799, toen hij over den Rijn verbannen werd. Tijdens zijne gevangenschap was hij nog benoemd onder de vicarissen, die het bisdom Antwerpen, open wegens den dood van den bisschop, moesten besturen. Zijne goederen waren 7 Juni 1798 door het fransche bestuur aangeslagen. Van Eupen zag zijne geboortestad niet weer. Na een kort verblijf in Duitschland vestigde hij zich te Jutfaas bij Utrecht 1799, waar hij den dienst van kapelaan verrichtte. Hij overleed aldaar als slachtoffer zijner naastenliefde. Door het toedienen der H. Sacramenten aan lijders eener besmettelijke ziekte, werd hij zelf aangetast en overleed aan de gevolgen. Door zijn ijver en welsprekendheid had hij velen aldaar tot de
katholieke Kerk gebracht. Hij werd ook voorgesteld om het nieuw opgerichte vicariaat van Breda te besturen, maar niet benoemd. Volgens de Ram gaf hij een geschrift uit tegen de Oud-Katholieken, dat niet meer te vinden is. Dewez, Hist. générale de la Belgique heeft de verkeerde bewering, dat van Eupen als balling in Cayenne, Guyana, 1798 is gestorven, ingang doen vinden. Een eenvoudige grafzerk met opschrift op het kerkhof te Jutfaas herinnert aan den man, tot wien eertijds heel België als een bevrijder opzag. Een portret van van Eupen, naar een teekening van Quertemont gegraveerd door Aug. de St. Aubin, vindt men in het zeldzame werk van Quertemont, Recueil des portraits de Nos-