[Eminga, jonker Sjuck van]
EMINGA (jonker Sjuck van), geb. te Kornjum, overl. in 1586, zoon van jonker Ids van Eminga en Wick van Heemstra; hij was gehuwd met Fouwel van Holdinga, dochter van Tjaerd v.H.
Van Eminga woonde te Kornjum; hij teekende in 1566 het Verbond der Edelen en in Febr. 1567 een acte desbetreffende. Begin 1567 moest hij vluchten; in April is hij met vrouw en kind in Emden en woont in de z.g. geuzenherberg. 4 Juni 1567 gaat hij met Pibo Harda naar Leer, maar is 6 Juni 1567 weer in Emden terug; nog in Jan. 1568 woont hij daar. 9 Jan. 1568 wordt hij in Friesland gedagvaard en spreekt daarover 30 Jan. 1568 zijn bevreemding uit aan de Staten van Friesland. Hij strijdt 23 Mei 1568 bij Heiligerlee; 26 Juni 1568 wordt zijn naam te Leeuwarden afgelezen en 21 Juli 1568 is hij uit de nederlaag bij Jemmingen ontkomen. 8 Sept. 1568 wordt hij door Alva verbannen. Van Eminga voegde zich nu bij de Watergeuzen; hij moet in Mrt. 1571 de haven van Norden verlaten en is 7 Mrt. 1571 met zijn schip bij het Norder Wad; zijn naam wordt genoemd bij de kapiteins, die met hun schepen in Oostfriesland liggen. 27 Febr. 1572 vraagt de raad van Emden aan graaf Edzard, of men Eminga in het land zal dulden. In Aug. 1574 is hij bij de inneming van Stavoren, in 1575 in Bolsward. In 1580 wordt hij genoemd als grietman van Dantumadeel.
Zie: Schwartzenberg, Charterboek, III, 727, 752; van Vloten, Nederl. Volksopst. (1858) I, 63, 67, 144, 180, 325; Franz, Ostfriesland und die Niederl. 19, 23, 189, 190, 191, 228; Altmeyer, Gueux de Mer 81; Gabbema, Verhaal van de Stad Leeuwarden, 499-501; te Water, Verbond der Edelen II, 377; Andreae, Friesche Waterg. in Vrije Fries, 3e Reeks,