Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 477]
| |
maar na den dood van zijn oudere broeders erfgenaam der aanspraken van zijn 1536 uit zijn hertogdom door koning Frans I verdreven vader, diende hij sedert 1545 onder zijn oom, keizer Karel V, als bevelhebber van diens lijfgarde in den Schmalkaldischen oorlog, bij Ingolstadt, Ulm en Mühlberg, verder in diens oorlog tegen Frankrijk na 1552, waarin hij bij Metz, Thérouanne en Hesdin met roem streed, sedert 1553 als opperbevelhebber van het keizerlijke leger. Hij streed 13 Aug. 1554 bij Renty, waar hij tegen François de Guise en Coligny den slag verloor. Hij herbouwde vervolgens het verwoeste Hesdin, sedert Hesdinfort geheeten naar de eerste letters van de wapenspreuk van zijn geslacht: ‘Fortitudo Ejus Rhodum Tenuit’. Hij volgde na den dood zijns vaders dezen 15 Juli 1554 als hertog van Savoye op, maar kon zijn hertogdom nog niet bereiken vóór het voorjaar van 1555 en dan nog slechts tijdelijk. Aug. 1555 was hij weder te Brussel. Bij den wapenstilstand van Vaucelles (1556) kreeg hij zijn land nog niet terug, maar ontving een aanzienlijk jaargeld daarvoor. Hij bleef in dienst van Philips II en werd door dezen (27 Oct. 1555) op aanbeveling der afgetreden landvoogdes Maria benoemd tot gouverneur- en kapitein-generaal der nederlandsche gewesten. Klein maar overigens welgevormd, onvermoeid, gezond en krachtig, zes talen beheerschend, vroom, trotsch en hoog, dapper en beleidvol veldheer (zijn bijnaam was ‘Tête de fer’, zijn spreuk ‘infestis infestus’), ervaren ook in zeezaken, waarop hij zich bijzonder toelegde, was hij echter geen staatsman van beteekenis. Verbitterd tegen Frankrijk, voerde hij den oorlog met kracht, behaalde 10 Aug. 1557 de roemrijke zege bij St. Quentin op Coligny, veroverde die stad (27 Aug.) en drong daarna door tot Noyon en Chauny. Hij had echter te kampen met groot geldgebrek en moest tenslotte zijn leger afdanken. Een nieuw leger werd slechts met groote moeite verzameld. Een wapenstilstand (17 Oct. 1558) leidde weldra tot den vrede van Câteau Cambresis (3 April 1559), waardoor hij weder in het bezit van zijn hertogdom hersteld werd. Zijn bestuur in de Nederlanden had de goedkeuring van koning Philips niet weggedragen, daar hij naar diens inzichten te veel invloed liet aan de nederlandsche Grooten en weinig steun gaf aan 's konings plannen tot versterking der monarchale macht, terwijl hij ook de Staten-Generaal niet tot het toestaan van de gewenschte sommen wist te brengen. Met den Raad van State diende hij reeds in de tweede helft van 1556 twee memories bij den Koning in over de lasten van den oorlog, de toenemende schulden en de ontstemming tegen het ‘spaansche bestuur’ in de Nederlanden; hij bood zelfs zijn ontslag aan, als er geen verandering kwam, en Philips dacht ernstig aan zijn vervanging. Zijn bestuur werd dan ook door Granvelle later als een der oorzaken van de heerschende ontevredenheid aangemerkt. Bij het einde ervan was de ontwrichting van het algemeene landsbestuur inderdaad duidelijk. Na den vrede keerde hij naar zijn land terug, nadat hij de regeering had overgedragen (15 Juli 1559) aan Margaretha van Parma. Hij was volgens het vredesverdrag (9 Juli) met Marguérite, zuster van koning Hendrik II, gehuwd, terwijl Philips met diens dochter Elisabeth huwde. Hij woonde nog 29 Juli de zitting van het Gulden Vlies te Gent bij. Sedert regeerde hij in zijn hertogdom. Hij nam na St. Quentin als zinspreuk aan: ‘Pugnando restituit rem’. Van zijn portret bestaan prenten door G. Tasnière en door een onbekend kunstenaar. Vgl. over hem: Gachard in Etudes et notices | |
[pagina 478]
| |
historiques, III, 9 suiv. Overigens over zijn bestuur de literatuur over het Voorspel van den 80-jarigen oorlog, met name Pirenne, Geschichie Belgiens III, 464 ff.; Fruin, Verspr. Geschr. I, 277; Rachfahl, Marg. von Parma, 41 ff.; van der Linden in Biogr. Nat. i.v. Zijn archief ligt te Turijn. Blok |
|