[Eelkens, Franciscus]
EELKENS (Franciscus), geb. te Amsterdam, overleden te Brussel 30 April 1665, studeerde aan de universiteit te Keulen in de filosofie en in het hollandsch college aldaar in de theologie. Hij ging over naar het hollandsch college van Leuven, in dien tijd bestuurd door Corn. Jansenius, later bisschop van IJperen. Deze zond hem vervolgens naar Parijs, naar het Oratorium, dat kardinaal de Bérulle aldaar, in navolging van het oratorium van den H. Philippus Nerius, had gesticht en hij werd als lid der congregatie aangenomen. 1629 werd hij naar België gezonden, waar de Oratorianen van Bérulle waren ingebracht en bijzonder beschermd werden door alle hooggeplaatste kerkelijke personen, die den Jezuïeten niet welgezind waren. Rovenius, de vicaris-apostolicus en bestuurder der hollandsche missie, wenschte zijn ijver te gebruiken en stelde hem aan tot pastoor-missionaris te Langeraar-Kortenaar en daarna te 's Gravenhage. 20 jaar werkte hij onvermoeid in deze missiestaties. 1655 keerde hij terug om het studiehuis of college te Leuven te besturen als superior. 31 Mei 1656 werd hij in de algemeene vergadering der congregatie tot eersten assistent gekozen. 1660 werd hij overgeplaatst naar het oratorie van Brussel en tot superior aangesteld.
Hij was een buitengewoon weldoener van het oratorie van Leuven, en toen hij nog pastoor te 's Gravenhage was, had hij reeds al zijn bezit voor dit oratorie bestemd. In 1660 en volgende jaren besteedde hij veel geld om landerijen en een hofstede op het eiland Noordstrand te koopen. Zijne boeken en sieraden bestemde hij eveneens voor het leuvensche huis. Tijdens zijn bestuur te Leuven bewerkte hij, dat zijn huis bij de universiteit werd geïncorporeerd.
Zie: Analectes hist. eccl. XXIII (1892), 137, 138; Chronicon congregationis Oratorii D. Jesu per prov. archiepisc. Mechlin. 1626-1729 door P. de Swert; Batavia Sacra II, 276, 240-41; Bijdr. Bisdom Haarlem II, 105-107, XXXVI, 251.
Fruytier