gelegerd om den inval van den hertog van Gelre bij Gorinchem te keeren en de frontieren van Holland te bewaken. Gedurende dezen oorlog is Maurijn ook eerst binnen Amersfoort en daarna 1412, ingaande 24 Mei, te Schoonhoven in 's Graven dienst ‘en voederinghe’ gelegerd geweest. Alles volgens een ouden blaffaard, roerende speciaal den Arkelschen krijg, waarin ingevoegde lijsten met namen voorkwamen, en uit rekeningen, door den tresorier-generaal Philips van Dorp gehouden.
Bij de geschillen over het vóórofferen in de kerk van Leiderdorp doet Maurijn 31 Dec. 1406 uitspraak uit 's Graven naam en bij het ‘loffelijck compromis van verbintenisse’ op onzer Vrouwen Hemelvaartsdag 1416 door baanrotsen, ridders en edelen van Holl. en Zeel. en de steden, groot en klein, over de wettige successie van vrouwe Jacoba, zegelt ook Maurijn van der Does. Hij was dus Hoeksch edelman en haalde zich den haat der Kabeljauwschen op den hals. Toen nu Jan van Beieren het slot Poelgeest bestormd, veroverd en alles wat er zich op bevond, onthalsd had, sloeg hij ook het beleg voor Maurijns slot ter Does. Vreezende een gelijk lot als Poelgeest te ondergaan, ruimde de burchtheer het slot aan Jan van Beieren in, zoodat het ongeschonden in stand bleef. In hetzelfde jaar 1420 werd aan Maurijn's 2e vrouw bij de inneming van Leiden door een bende avonturiers een som gelds, ruim 200 nobelen, ontweldigd. Den 12en October gelastte daarom hertog Jan, na gedaan vertoog, aan alle baljuwen, schouten en officieren de personen van Henrik Routenburch, Dirk Langenzoon, Claes Teyling, Claas Casijns en Adriaen haar gezelle te apprehendeeren en in 's Graven gevangenis te leiden.
Werd hem 10 Januari 1387 investituur verleend, in 1397 verkreeg hij, op grond van diensten door zijn vader bewezen en de daardoor geleden schade, van den graaf verschillende aan de graaflijkheid vervallen goederen (zie op Maurijn (2) hiervóór).
Hij is tweemaal gehuwd geweest. Eerst met eene jkvr. van Woude, waardoor vrouwe Machteld, abdisse van Leeuwenhorst (III, 290), in een huurbrief van 1437 Jan van Woude haar oom noemt. Hij hertrouwde in 1403 op aansporing en door tusschenkomst van den holl. graaf met jkvr. Alyde van Dochem, dochter van Feye, ridder (volgens de Haan Hettema en van Halmael, Stamb. v.d. Frieschen Adel, II, 106, heette zij Aleid van Heemstra, dr. van Foye of Feye v.H. van Dokkum). Het huwelijksfeest werd opgeluisterd door de tegenwoordigheid van vrouwe Margaretha van Cleve, weduwe van Albrecht, en van de heeren uit haar gezelschap, t.w. den graaf van Nassau en meer anderen, zooals blijkt uit een rekening van poortmeesters (burgemeesters) van Leiden, ao. 1404. Nog in 1428 sproot uit dit huwelijk een kind, dat door zijn dochter, vrouwe Machteld, abdis van Leeuwenhorst, op de vonte geheven werd en met 3 zilveren crusens tot pillegave werd beschonken.
Uit het eerste huwelijk sproten 4, uit het tweede 5 kinderen, t.w. uit het eerste huwelijk: een dochter, geh. met Floris v. Alkemade; vrou Dirck (gelijftocht in 100 holl. gld. 's jaars op de multer van Ellewoutsdijk en Koedorp en op de tienden van Everingen 1399 bij makinge door haar man, heer Wolfaert van Everingen van de Maelstede, ridder); vrouwe Machteld (omstr. begin Febr. 1428 gekozen tot abdis van Leeuwenhorst, als opvolgster van Heylewich v. Oosterwyck, overl. te Leiden, waar zij lang te voren ziek was geworden, 15 Aug. 1441, begr. in haar convent