lichtinstallatie aangebracht te Zevenbergen, in dienst van den spoorweg Antwerpen - Moerdijk, bij den bouw eener brug, waar het noodig was des nachts door te werken. Dit was de eerste maal, dat hier te lande electrisch licht op groote schaal is toegepast. Op 6 Juli 1855 werd hij van zijne betrekking als leeraar ontheven en te Delft bij de vestingartillerie geplaatst.
In 1856 werd hij door de regeering gezonden naar Koblenz ter bijwoning van de groote manoeuvres van het pruisische leger. Hij prees in zijn verslag daarover (opgenomen in den Militaire spectator) het toen kort te voren ingevoerde Zündnadel-geweer ten zeerste aan. Ten onrechte werd dit rapport hevig bestreden en het had geen gevolg. Op 12 Mei 1857 trad hij op als onder-directeur en kort daarna als directeur van de bronzengeschutgieterij te 's Gravenhage. Als zoodanig werd door hem het eerste getrokken kanon ontworpen en uitgevoerd. Hij behield deze betrekking ook na zijne benoeming tot majoor 10 Jan. 1863 en tot luitenant-kolonel 30 Aug. 1866. Met ingang van 1 Nov. 1866 werd hij hoofd der afdeeling artillerie bij het departement van Oorlog. Op 22 April 1868 werd hij bevelhebber van het 1e regiment vesting-artillerie, en 9 Oct. d.a.v. kolonel. Tijdens den fransch-duitschen oorlog werd hij in Juni 1870 commandant der vesting 's Hertogenbosch en van de omliggende forten. Na Sedan keerde hij in zijn garnizoen terug. Op 29 April 1871 werd hij generaal-majoor en directeur van het materieel der artillerie. Nadat het in Jan. 1871 opgetreden derde ministerie-Thorbecke twee ministers van oorlog onder zijne leden had geteld, werd Delprat 1 Febr. 1872 als zoodanig benoemd. Daar Thorbecke 5 Juni d.a.v. overleed en de Kamer kort daarna een wetsvoorstel tot invoering eener inkomstenbelasting verwierp, trad het geheele ministerie 6 Juli d.a.v. af, en Delprat werd niet in het nieuwe kabinet opgenomen.
Hij werd weder bij het leger ingedeeld, eerst op non-activiteit, daarna 1 Febr. 1873 als belast met het toezicht op den torpedodienst, 14 Juni d.a.v. als kommandant der stelling Amsterdam en eindelijk 13 Aug. 1875 als bevelhebber in de 1e militaire afdeeling, bestaande uit Noord-Holland, Friesland, Groningen en Drente, ter standplaats Amsterdam. Op 11 April 1876 werd hij gepensionneerd. Hij bleef te Amsterdam wonen en werd kort na zijne pensionneering gekozen tot lid van den raad dier gemeente. Hij bleef dit tot zijn overlijden.
Delprat was van geavanceerd liberale beginselen. Hij toonde dit gedurende zijn kort ministerschap door het afschaffen van den verplichten kerkgang der militairen, en van de gedwongen storting eener geldsom door de officieren als zij een huwelijk wilden aangaan, alsmede door het intrekken van eenige bepalingen betrekkelijk de raden van onderzoek.
Reeds als luitenant, en ook later heeft Delprat, veel gestudeerd op werktuigkundig gebied. Hij heeft in samenwerking met P.M. Brutel de la Rivière een klein werk van den Franschman Ch. Delaunay vertaald en uitgebreid tot twee deelen, getiteld Practische en theoretische mechanica. Van dit werk, dat nog steeds gebruikt wordt, is de 5e druk door C. Krediet bewerkt. Als leeraar aan de militaire academie werkte hij een natuurkundigen cursus van E. Wenckebach geheel om; de omvang werd meer dan verdubbeld; den bescheiden man kenmerkt het feit, dat zijn naam daarop niet voorkomt. Verder zijn tal van verspreide geschriften van zijne hand opgenomen in den Konst- en letterbode,