waarover hij blijkbaar regeert, zooals zijn voorvaderen, zonder zich veel om bisschop Floris van Wevelinkhoven te bekommeren.
Hij verloor in 1392 wegens wanbetaling der pacht zijn rechten op het burggraafschap van Groningen en de heerlijkheid Salland, van zijn vader geërfd en stond ook verder met de regeering van het Sticht in slechte verhouding. Daarom ontstond sedert 1395 een strijd tusschen hem en bisschop Frederik van Blankenheim, die ‘huus ende borch’ te C., sedert lang van het Sticht ‘verdwaelt ende vervreemt’, weder opeischte. Eind Juni werd de burcht door den bisschop belegerd, terwijl Holland en Gelre R. steunden. De Drenten, klagend over R.'s knevelarijen, erkenden 14 Aug. den bisschop, die 19 Aug. stad en burcht bemachtigde en hemzelf tijdelijk op slot Hardenberg gevangen zette. Hij bleef intusschen gevangen, totdat 14 Mei 1397 een verdrag gesloten werd, waarin R. beloofde binnen 5 jaren afstand te doen van Coevorden en Drente, waarvoor de bisschop hem 15000 schilden zou betalen, welk geld te Zutphen door de drie groote overijselsche steden zou worden gedeponeerd, of opnieuw de wapenen op te vatten. 4 April 1402 deed R. bij ‘vertichnisse’ werkelijk afstand van Coevorden en Drente. Toch bleef hij nog deelnemen aan de friesch-drentsche veeten van dien tijd. Hij schijnt zich verder meestal in Gelre of te Borculo te hebben opgehouden onder bescherming zijner hertogelijke verwanten en leefde nog in 1415.
Vgl. over hem: Schmedding, Frederik van Blankenheim, 71 vlg.; Magnin, Besturen van Drente II, 1, 165 vlg., II, 2, 1 vlg.; Oorkdbk. van Groningen en Drente, passim.
Blok