predikant ontstond in de portugeesche synagoge een heftige oppositie, daar hij van het traditioneele portugeesch afweek en in 't nederlandsch preekte. Eerst toen hij in 1852 lid van het rabbinale college (Bet Din) werd, gelukte het hem dezen tegenstand te overwinnen en kreeg hij de reputatie een van de beste kanselredenaars van Nederland te zijn. In 1852 begon hij de uitgave van het nog bestaande Nieuw Israëlitisch Weekblad en in hetzelfde jaar werd hij rector van Ets Haim. In 1854 begeleidde hij als zoodanig den lateren koning Pedro V van Portugal door de zalen dezer inrichting. Deze voegde hem toen in die portugeesche omgeving toe: ‘Het komt mij voor, dat ik in mijn eigen land Portugal ben’ en vroeg hem een afschrift der naamborden. Toen Pedro in 1856 den portugeeschen troon beklom, schafte hij de burgerlijke achterstelling der Joden af. Tegenstander van elke liberale strooming in het jodendom, vertegenwoordigde Chumaceiro de ultra-orthodoxe richting. In 1856 aanvaardde hij het voor hem door koning Willem III bestemde opperrabbinaat van Curaçao waar toen nog een bloeiende Portug.-israel. gemeente bestond. Op verzoek van den buitengewonen ambassadeur O. van Rees, door den koning gezonden om de hevige verbittering van de hollandsche joden van Coro in Venezuela te kalmeeren, die zich in hun aanspraken verkort zagen, gelukte het chacham (opperrabbijn) Chumaceiro om deze ingewikkelde zaak tot een oplossing te brengen, waarmede alle partijen ten zeerste voldaan waren. Toen hij in 1861 Amsterdam bezocht, werd hem de sinds veertig jaar vacante opperrabbinale zetel der Portugeesche gemeente aangeboden, welk aanbod hij echter afsloeg. Het bleek hem toen, hoeveel vrienden en vereerders hij te Amsterdam achterliet. In 1862 ontstond te Curaçao de vereeniging ‘Porvenir’, waarover verschil in die gemeente ontstond. In 1863 ontwikkelde zich hieruit de reformgemeente, die in 1866
haar kerk, tempel Emanuel, op Scharlo inwijdde. Al had de opperrabbijn een godsdienstschool gesticht, waarvoor hij een leeraar uit Nederland liet komen, ook in de hoofdgemeente heeft hij geen reformgebruiken kunnen weren. Dat onder zijn opperrabbinaat een israël. Reformgemeente ontstaan was, de eenige ooit op nederlandsch grondgebied verrezen, smartte hem diep. In 1869 legde hij zijn ambt neder en ging te Amsterdam wonen. De koning schonk hem een ruim pensioen voor ‘de talrijke en trouwe diensten’ aan de kolonie bewezen.
Van zijn vier zonen is Abraham (geb. Amsterdam 16 Nov. 1841, gest. Curaçao 19 Aug. 1902) een bekend jurist. Hij verhuisde in 1856 naar dat eiland waar hij o.a. schreef Is Curaçau te koop? en Het kiesrecht in de kolonie Curaçau.
Zijn zoon Benjamin (geb. Amsterdam 1871) studeerde aan ‘Ets Haim’ te Amsterdam, werd in 1895 hulpvoorlezer der haagsche portug. synagoge en was vervolgens in die betrekking te Hamburg werkzaam.
Zijn zoon Jacob (geb. Amsterdam 11 Mrt. 1833, gest. 8 Febr. 1900), bekend als adj. rabbijn (Dajan) en uitgever, werd in 1860 rabbijn der Port. gem. te Amsterdam. Hij was rector van Ets Haim, inspecteur der israël. godsdienstscholen te Amsterdam, bibliothecaris van Ets Haim en uitgever van het Nieuw Israelietisch Weekblad.
Zijn zoon Joseph Haim (geb. Amsterdam 3 Juli 1844), studeerde bij zijn vader op Curaçao en was sedert 1867 als rabbijn resp. te Charleston, N. Orleans, Philadelphia, Curaçao en Augusta werkzaam. In 1893 werd hij tot opperrabbijn van Curaçao benoemd. Hij publiceerde verschillende preeken, redigeerde te N. Orleans het weekblad The