[Cardon, Leodegarius]
CARDON (Leodegarius), geb. te Gent 1587, overl. te Hulst 9 Mei 1627, studeerde aan de hoogeschool te Douai, waar hij den graad van meester in de vrije kunsten en vervolgens van licentiaat in de godgeleerdheid behaalde 1610. Hetzelfde jaar werd hij pastoor te Winkel en te Assenede en vervolgens, na een drietal jaren, pastoor-deken te Hulst. Met ijver en zorg werkte hij gedurende het bestand om in zijn dekenaat de groote verwoestingen, door den langdurigen krijg veroorzaakt, te herstellen. Deken Cardon was een vurig vereerder van O.L. Vrouw. Als pastoor van Assenede stelde hij een uitvoerig verslag op over de vereering van O.L. Vr. ter Stoepe in het naburige Eertvelde. Als deken van Hulst deed hij de vereering van O.L. Vrouw ter Eeke herleven. Op de plaats der door de Geuzen in 1578 verwoeste kapel buiten Hulst bouwde hij eene nieuwe, 1623. In 1624 gaf hij te Gent een boekje uit om deze vereering te doen bloeien: Devotie in de capelle van O.L. Vr. ter Eecken. Het Mariabeeldje dezer kapel wordt thans nog vereerd in eene kapel, later iets verder gebouwd over de belgische grens te Clinge, waar na 1645 ook de parochie Hulst hare bidplaats had. Ten onrechte wil P. Kronenburg doen gelooven, dat het beeldje afkomstig is van de in de middeleeuwen beroemde bedevaartplaats van O.L. Vrouw te Hulsterloo, meermalen vermeld in Reinaerd de Vos, thans Nieuwnamen of Kauter, gemeente Hollandsch Clinge. Het beeld van O.L. Vr. van Hulsterloo werd bij de verwoesting van deze kapel door de Geuzen, 1578, gered door den rector, een Norbertijn, en naar zijne abdij Drongen gevoerd, waar het thans in de parochiekerk troont.
Na het 12-jarig bestand, gedurende een bezoek der parochies van zijn dekenaat, viel deken Cardon bijna in de handen der Staatschen. Door een overhaaste vlucht had hij zich kunnen redden, doch de angst en vermoeienis veroorzaakten eene ziekte, welke hem, nog slechts 40 jaar oud, ten grave bracht. Om zijne godsvrucht en geleerdheid geacht en bemind, richtte men in de schoone hulstersche kerk een grafsteen (sinds lang verdwenen) voor hem op in den muur der kapel van St Adriaan met een uitvoerig opschrift, vermeld door Foppens.
Zie: Foppens, Bibliotheca Belgica II, 814; Sanderus, Fland. illustr. I (ed. 1732) 365; Potter en Broeckaert, Gesch. der gemeenten v. Oost-Vlaanderen, 1e reeks VII, Winkel 14, 2e reeks I, Ertvelde 37-38; Kronenburg, Maria's heerlijkheid in Nederland VI, 493.
Fruytier