van zijne vervolgers, die 6 Jan. 1798 aan zijne woning kwamen om hem gevangen weg te voeren Hij vluchtte naar Tilburg, waar hij een tijd verbleef en daarna naar Duitschland. In 1801 keerde hij terug en werd 17 Juli 1802 als pastoor van St. Jacob hersteld in het bezit zijner parochie. De beëedigde priester, die zijne plaats had ingenomen, moest, hoewel niet zonder tegenstand, de sleutels der kerk afgeven. Van Camp werd door den consul, Napoleon, bevestigd als pastoor van St. Jacob en kwam weer in bezit van zijne kerk, waar rijke schatten en gedenkteekenen door het aanwezig zijn van een beëedigd priester waren bewaard gebleven. Deze schijnen echter door v. Camp weinig gewaardeerd te zijn. De welwillendheid van Napoleon heeft er niet weinig toe bijgedragen om het hart van van Camp geheel voor hem te winnen.
16 Mei 1810 werd van Camp door den keizer benoemd tot ridder van het Legioen van Eer. Door decreet van 26 April 1810 had Napoleon het bisdom van 's Hertogenbosch opgericht, zonder eenige toestemming van den Paus. Nadat de eerste door hem benoemde bisschop was overleden, viel de keus van den keizer op van Camp. Door decreet van 22 Oct. 1810 te Fontainebleau benoemde de keizer le sieur van Camp, pastoor van St. Jacob te Antwerpen, tot bisschop van 's Hertogenbosch. 28 Oct. nam van Camp ontslag als pastoor van St. Jacob. Hij kon aan de verleiding van eenmaal den mijter te mogen dragen niet weerstaan. Wellicht hoopte hij, dat door onderhandeling met den Paus hem spoedig een wettige zending zou verleend worden. Officieel werd reeds in November de aanstaande komst van den nieuwbenoemden bisschop in 's Hertogenbosch aangekondigd. De deken van den Bosch, die hem verzocht had zijn bezoek uit te stellen, ontving een bits antwoord. 13 tot 16 Nov., niet Dec. zooals bij Lombaerts, verbleef van Camp in zijne toekomstige residentiestad. Koel en als een gewoon priester werd hij door de geestelijkheid ontvangen. Men begon met een lijdelijk verzet, dat bleef voortduren. 2 Dec. 1810 legde in de kapel der Tuilericën de benoemde bisschop van Camp, geleid door kardinaal Fesch, den eed van getrouwheid af in de handen van keizer Napoleon. 15 Jan. 1811 vestigde hij zich te 's Hertogenbosch. Niettegenstaande de bevelen van het gouvernement mislukte zijne plechtige ontvangst geheel en al door het lijdelijk verzet der geestelijkheid, die, een tweetal uitgezonderd, elke toenadering weigerde. Uitvoerig vindt men in: Allard, Antonius van Gils en de kerkelijke gebeurtenissen van zijn tijd, deze ontvangst beschreven en de verdere pogingen, dwangmaatregelen en vervolgingen, aangewend door de regeering, om de wettige bestuurders en voornaamste priesters van het vicariaat te dwingen van Camp als benoemd bisschop te erkennen en hen
te doen afzien van hunne jurisdictie. Ook de geloovigen bleven verre als van Camp in de, aan de katholieken teruggeschonken, St. Jan de plechtige diensten verrichtte.
13 Aug. 1811 verleende de keizer aan van Camp den titel van baron. Van Camp behield het wapen, doch eenigszins gewijzigd, dat hij bij zijn licentiaat, zooals gebruikelijk was, had aangenomen.
Toen van Camp 1811 naar Parijs was ontboden om tegenwoordig te zijn op het nationaal concilie, vroeg hij stoutmoedig een audientie aan bij den te Savona gevangen Paus Pius VII, doch vruchteloos. Van Camp ging echter nooit zoo ver zich als bisschop te beschouwen. Op zijn wapen en zegel ontbreekt de bisschopsmijter. Hij zelf kwam er altijd voor uit, dat hij slechts na de pauselijke tusschenkomst