aan Busch vijf en vijftig jaar lang zijn beste krachten gegeven heeft: het inrichten en hervormen van kloosters. Eerst was hij werkzaam in Mariënberg te Bodingen (bisdom Keulen) en ontving tijdens zijn vierjarig verblijf aldaar in den keulschen dom de priesterwijding. Einde 1428 werd hij naar Windesheim teruggeroepen en in 1429 tweemaal uitgezonden: 25 Jan. naar Ludingakerke (tegenwoordig Achlum) nabij Harlingen, 10 Aug. naar Sion te Beverwijk. Sedert 1431 was hij gedurende drie jaren rector van het vrouwenconvent Sint-Johannes Baptista te Brunnepe, voorstad van Kampen. In 1434 ontmoeten wij hem wederom te Windesheim, alwaar hij toen de betrekking van sacristein of koster heeft vervuld. In 1436 of 1437 werd hij supprior te Wittenburg (bisdom Hildesheim), van waar hij in 1439 vertrok naar het in hetzelfde bisdom gelegen Sint-Bartholomaeusklooster te Sulta. Hij vond daar een ongeordenden toestand, doch herstelde van lieverlede de orde; hij werd er eerst tot prior, weldra (2 Febr. 1440) tot proost gekozen en bekleedde dit laatste ambt ongeveer zeven jaar. In 1447 aanvaardde hij de proostdij in Neuwerk (Latijn: ‘Novum opus’) bij Halle. Oneenigheid echter met den aartsbisschop van Maagdenburg, Frederik van Bichelinge, bij wien hij jaren achtereen in hoog aanzien had gestaan, was oorzaak dat hij zich genoodzaakt zag in 1454 ontslag te nemen als proost van het convent en als hoofd van het daartoe behoorend archidiaconaat. Van 1455 tot 1459 vinden wij hem nu eens te Windesheim bezig met geschiedschrijving, dan weder - in 1456 - als biechtvader van de zusters te Diepenveen. Ten jare 1459 werd hij opnieuw proost te Sulta en bleef zulks tot 1479, toen hij wegens ouderdomszwakte zijn bediening moest neerleggen. Kort daarop stierf hij, in den roep van heiligheid (‘cum opinione sanctitatis’). Busch is iemand geweest van vromen zin en van
buitengewone werkkracht; ‘meer een verstandsdan een gemoedsmensch, volstrekt niet vrij van de algemeene dwalingen zijner eeuw, maar in menig opzicht een man met opgeklaarde denkbeelden’ (Acquoy). Bij zijn veelvuldige reformatorische bemoeiïngen stuitte hij telkens op heftigen tegenstand; vooral in de vrouwenkloosters, waar de nonnen dikwijls alles deden om de hervorming onmogelijk te maken, waar soms ook 's mans leven gevaar liep. Heinde en ver moest hij reizen en trekken: deels om augustijner conventen overeenkomstig windesheimschen ritus in te richten, deels om geestelijke huizen, zoo van mannen als van vrouwen, tot de Praemonstratenser-, de Benedictijner-, de Cisterciënserorde behoorende, in beteren staat te brengen. Hij heeft berekend in 1474 bijna honderd twintig steden behalve omliggende dorpen en meer dan dertig kasteelen bezocht, op 8 Aug. 1475 zes duizend achthonderd mijlen hetzij te voet, hetzij te paard, hetzij perkar afgelegd te hebben.
Johannes Busch, die zoovele conventen heeft hervormd, is tevens hun geschiedschrijver geweest. Van zijn hand bezitten wij twee voor het uit- en inwendig leven van het klooster te en de kloostervereeniging van Windesheim hoogst belangrijke standaardwerken: Chronicon Windesemense en Reformatio monasteriorum. Het eerste werk bestaat uit: Liber de viris illustribus de Windesem (vervaardigd tusschen 1455 en 1459) en Liber de origine modernae devotionis (voltooid in 1464). Het tweede is geschreven in 1470-75, handelt hoofdzakelijk over duitsche kloosters en wordt gevonden in Leibnitz, Scriptores rerum Brunsvicensium (Hanov. 1707) tom. II, p. 476-506, 806-970. Het Chronicon werd in 1621 te Antwer-