[Boonemmer, Auke]
BOONEMMER (Auke), friesch schrijver, geb. 8 Juli 1823 te Grouw, overleden in 1894 te Hardegarijp, zoon van den schoolmeester Wytse Uilkes Boonemmer en Elske Jogchems de Vries. Hij ging op de lagere school te Grouw o.a. met Herre G. van der Veen, eveneens een voorvechter van het Friesch, en te Bergum met Tj. G. van der Meulen, die ook zijn schouders onder de verachte ‘boerentaal’ zette. Op 12-jarigen leeftijd leerde hij bij zijn oudsten broer het verven en bij dat vak bleef hij. Hij verkeerde veel te Bergum, Buitenpost en omliggende dorpen, totdat hij in 1848 meesterknecht werd te Hardegarijp. Hij zat graag in de boeken, las Dirk Rafaëlsz Camphuyzen en strijdschriften uit den Reformatietijd. Zijn eerste friesche ‘stukjes’ liet hij zien aan T.G. van der Meulen. Die ging er mee naar Harmen Sytstra, die destijds meester was in Bergum en deze gaf ze plaatsing in zijn tijdschrift Iduna. Waling Dykstra kreeg ook werk van hem voor De Husfrjeon. Het meeste schreef hij bij nacht, daar hij 's daags de verfkwast moest hanteeren. Hij ging er ook op uit om ‘Winterjounenocht’ te houden, eerst met Jentje Sytema, ook een Grouwster (1862-64), later met Waling Dykstra (1868-74).
De menschen prezen hem, maar ze lieten hem in armoede sterven. Lijdend aan vervolgingswaanzin kreeg hij zijn schamel einde. Hij was een oorspronkelijke geest, begaafd met fijnen humor. Zijn Friesch is vrij van alle hollandismen. Hij schreef in alle friesche periodieken van zijn tijd en gaf bovendien nog uit de navolgende werkjes: De Jounpraters to Stoppelgea (Frentsjer 1855, 1876, 1886); de 3e gewijzigde druk hiervan heet Foarlê zingen, z.j.; De Swarte spegel (Frentsjer 1856); Baes Flip (Leeuw. 1860); In wunderlike âlde hear (1862); It oarde boask (Leauerd 1865); It doarpke oan 't spoar (Frentsjer 1875); De Schoolmeester in 't laatst der vorige en 't begin dezer eeuw (Leeuw. 1884).
Vergelijk: opstel over A.B. in Swanneblommen, 1919.
Wumkes