pelijke request in 1626. In 1628 werd hij te Schoonhoven gevangen genomen en naar Loevestein gevoerd. Hij ontkwam 19 Juli 1631. Te Schoonhoven is hij als vaste predikant ingeleid door Lansbergen, die daartoe op 1 Maart 1632 naar Schoonhoven was gecommitteerd en op 20 April rapporteerde, dat hij voor de gemeente was aangenomen. Zijn salaris, toen bepaald op ƒ 400. -, werd op 30 Sept. d.a.v. verhoogd met ƒ 25. -. Tideman zegt dat Boom overleed nog in 1632; Visscher en van Langeraad meenen dat hij naar alle waarschijnlijkheid nog 20 jaren te Schoonhoven bleef, en stierf in 1652. Zij voegen aan deze gissing toe: ‘Vóór dit jaar is er althans geen opvolger voor hem benoemd’.
De werken om wier inhoud hij in 1619 is afgezet zijn: Verclaringhe op het negende cap. Pauli tot den Romeynen, ghetrocken wt de lat. monumenten Sebast. Castellionis, in de Nederl. taele by den anderen ghestelt, door Th. Boomium (opgedragen aan Maria, prinses van Oranje, gedat.: ‘Beusichem 28 Maart’, en: Postbode verhalende de proceduren, aengaende het aennemen van de .... Dienaeren des H. Evang. respective tot Buren ende IJselsteyn: teghens het snaeteren van eenighe onrustighe menschen .... ghestelt door Theod. Boomius .... in 't jaar 1617 (opgedragen aan de regeering van Buren en gedateerd 18 Oct. 1617).
De Catalogus van Handschriften op de Bibl. der Rem.-Geref. Gemeente te Rotterdam (Amst. 1869) vermeldt onder no. 722 en 723 twee handschriften van Th. Boomius uit de jaren 1624 en 1628 met eigen handteekening.
Zie: Visscher en van Langeraad, Het Protest. Vaderland I (1907), 491 v.; Reitsma en van Veen, Acta III, 290-292, 302, 375, 421; A.C. Duker, Gisbertus Voetius I (1897), 283, XVIII, XXXIII, XXXV; J. Tideman, De Stichting der Rem. Broederschap (1619-1634), (Amst. 1871-72), I 21, 35, 63, 292, II 30, 79 v., 83, 136, 184 v., 243, 253, 291, 373, 377, 383, 385, 404, 457; dezelfde, De Rem. Broederschap. Biogr. Naamlijst .... (Amst. 1905), zie reg., vooral 105-108; G. Brandt, Hist. der Reformatie III en IV (Rott. 1704), registers; Archief voor Kerkel. Gesch. 1836, 68, 1840, 313 v.v.; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert II (Amst. 1875), 169, III (Amst. 1876), 2.
Knipscheer