voorval echter deed hem hieraan verzaken. Petreïus deelt mede, dat eens tijdens een les de bliksem insloeg, een paar van Bibaut's leerlingen kwetste en hemzelf ter aarde wierp. Verschrikt deed hij nu de gelofte om Karthuizer te worden, als God hem het leven wilde sparen: ‘Instar Divi Pauli ad melioris vitae semitam revocatur’.
Derhalve deed hij zijn intrede in deze zeer strenge orde, en wel in het klooster ‘Vallis Regalis’ bij Gent. Petreïus zegt, dat hij omstreeks 1500 het habijt aannam; vermoedelijk zal het echter iets later geweest zijn. Hier trok hij weldra om zijn uitstekende deugden en talenten de aandacht zoozeer, dat hij geroepen werd om als prior het bestuur op zich te nemen van de Chartreuse ‘Het Hollandsche Huis’, toegewijd aan de H. Maria, buiten Geertruidenberg. Dit was het oudste der 9 voormalige kloosters dier orde in de noordel. Nederlanden, in 1331 door Willem van Duivenvoorde (zie I, kol. 775) gesticht. In 1511 vinden wij Bibaut reeds als prior alhier vermeld en tevens als convisitator der nederlandsche ordesprovincie (Raissius, Orig. Cart. Belg. Appendix). Deze posten bekleedde hij dus op bijzonder jongen leeftijd. In 1513 vermeldt Raissius hem wederom als prior en zien wij hem als visitator van voornoemde provincie genoemd. In deze hoedanigheid heeft hij o.a. meermalen belangrijke diensten bewezen aan het pas opgerichte klooster zijner orde te Leuven. Toen in Sept. 1521 Franciscus de Puteo overleed, werd Bibautius gekozen tot 34sten generaal der Karthuizerorde, waardoor hij tevens als zoodanig aan het hoofd kwam te staan van de beroemde Grande Chartreuse bij Grenoble en daar zijn verblijf kreeg. Ongeveer 13 jaar lang heeft hij deze hooge en invloedrijke waardigheid - de orde telde toen bijna 200 kloosters - bekleed. Opvallend is hoe in zijn tijd en ook onder zijn gezegend bestuur de orde bloeide.
Bibautius werd begraven in de Grande Chartreuse. Op zijn grafsteen dichtten de monniken een 16-regelig epitaphium, dat bij Paquot en bij Petreïus staat afgedrukt. Livinus Ammonius, een tijdgenoot van Bibautius en die vicarius was van het Karthuizerklooster te Gent ten tijde dat deze hier monnik was heeft in hs. nagelaten een biografie, getiteld: Vita Guilielmi Bibautii, Cartusiani Ordinis Generalis. Petreïus zegt in zijn Bibl. Cart. (Colon. 1609), dat hij te Gent, waar het klooster inmiddels door de troebelen te gronde was gegaan, tevergeefs nog naar deze beschrijving heeft gezocht en is met Arnoldus Havensius van gevoelen, dat er mogelijk nog een exemplaar van te vinden is in de ‘alma mater Cartusia’ (Grande Chartreuse).
Zeer bekend en destijds in alle kloosters dezer orde veelvuldig gebruikt zijn van Bibautius de: Sermones et conciones capitulares, in 1539 het eerst uitgegeven door Judocus Hessus, prior van het Karthuizerklooster te Erfurt, waarvan meerdere edities bestaan (Antwerpen 1610 en vooral Antw. 1654 bij Jac. Meursius, de meest volledige uitgave). Voorts bezit men van Bibaut nog eenige lat. verzen, waarvan er o.a. twee te vinden zijn achter het werk van Ludolphus Saxo, Vita D.N.J. Christi, terwijl ook Raissius (Orig. 154) een grafdicht geeft, dat Bibaut maakte op Petrus Colkies van Antwerpen.
Zie: Arn. Raissius, Origines Cart. Belgi (Duaci 1632) 56 en appendix; Th. Petreïus, Bibl. Cartus. (Colon. 1609) 117; Val. Andreas,