en exploitatie eener zijde-reederij. In datzelfde jaar richtte hij zich tot de Staten-Generaal met een reeds vroeger door hem ontwikkeld project, tot doel hebbend, om uit het duinzand goud te winnen door samensmelting van zand met metallisch zilver, en afscheiding van het daarin opgenomen (of beter: reeds van te voren aanwezige) goud. Na tal van tegen hem gerichte intriges en, als gevolg daarvan, na tal van teleurstellingen, vertrok hij begin 1680 naar Engeland, waar hij zich te Londen vestigde, en waar hij in opdracht van den duke of Lauderdale in Schotland en Cornwallis mijnbouwkundige adviezen uitbracht. Hij stierf in armoedige omstandigheden te Londen in 1682.
Becher heeft belang óók voor de oeconomische geschiedenis van de Nederlanden, omdat hij talrijke malen in Holland met de toonaangevende handels- en industriekringen in onderhandeling geweest is over allerlei belangrijke zaken, en omdat voor hem, als staathuishoudkundige, de toestanden in de Nederlanden steeds een navolgenswaardig voorbeeld geweest zijn.
Het eerst is Becher in 1660 in de Nederlanden geweest, waar hij met tal van vooraanstaande geleerden, zooals Chr. Huyghens, Fr. van Schooten, Joh. Hudde, enz. in aanraking kwam. Ten tweeden male voerde hij in 1664 hier en in Vlaanderen met tal van kooplieden onderhandelingen over de oprichting van een permanent handelscollege in opdracht van den beierschen keurvorst, en over de duitsche kolonisatieplannen in Nederlandsch West-Indië. In 1666 werd Becher voor de derde maal naar de Unie gezonden, om bij de Oost-Indische Compagnie de inwilliging van eenige privileges voor Oostenrijk te verwerven, welke betrekking hadden op den handel in specerijen. Zijne vierde reis naar de Nederlanden ondernam hij in 1669 als gevolmachtigde van Friedrich Casimir van Hanau, om met de West-Indische Compagnie te onderhandelen over den afstand van grondgebied in Guyana, ten bate der duitsche kolonisten. Van dit verblijf heeft hij eene volledige en levendige beschrijving gegeven, die van belang is als beeld van het leven der 17e-eeuwsche amsterdamsche kooplieden. Van April tot September 1671 vertoefde hij opnieuw hier te lande, met het doel om tot de oprichting eener Occidentale Handelscompagnie tusschen Holland en Oostenrijk te geraken, met Rotterdam als stapelplaats, en voor het afsluiten eener geldleening voor den Keizer. Eindelijk vestigde hij zich in 1676, zooals wij boven zagen, te Amsterdam en te Haarlem.
Becher heeft als schrijver een buitengewone vruchtbaarheid aan den dag gelegd: werken op elk gebied verschenen van zijn hand: op sociologisch, taalkundig, mijnbouwkundig, physisch, chemisch en industrieel terrein, over financie-wezen, staathuishoudkunde, een wereldtaal en handelscodex, over uurwerken, het perpetuum mobile, de chemie en technologie, enz. Daaronder zijn wel de meest bekende te achten: Politischer Discurs von deneigentlichen Ursachen des Auf- und Abnehmens der Städte, Länder und Republiquen, etc. (1668), waarin hij zijne sociaal-oeconomische inzichten uiteenzet; en op natuurwetenschappelijk gebied: Physica subterranea, profundam Subterraneorum Genesin e Principiis hucusque ignotis, ostendens (1669), welk werk in 1675 en 1680 met twee supplementen door hem werd aangevuld, en dat, na in 1702 door G.E. Stahl opnieuw te zijn uitgegeven, aanleiding is geweest tot de opstelling en ontwikkeling der phlogistonleer.
Eene volledige bespreking van Becher's levensarbeid en van zijne lotgevallen, alsook eene op-