[Banning, Joës van]
BANNING (Joës van), geb. 16 Nov. 1766 te Amsterdam en den 19en Maart 1791 tot priester gewijd. Hij was kapelaan te Middelburg van 1791-1800, hoogleeraar aan het Seminarie Warmond van 1800-07, pastoor te Soeterwoude van 1807-40, alwaar hij den 14en Juni 1840 overleed. Sinds 1816 was van Banning tevens deken van Rijnland; van 1818 coadjutor van den aartspriester Cramer en, na diens dood, 9 Maart 1824, aartspriester van Holland, Zeeland en West-Friesland, welke waardigheid door hem den 30en December 1831 werd neergelegd. In het belang der vaderlandsche kerkgeschiedenis werd door van Banning samengesteld en in 1833 te Leiden uitgegeven: Necrologus virorum ecclesiasticorum utriusque cleri tum saecularis tum regularis, qui in Missione Batava defuncti sunt ab anno Domini 1730 ad annum 1830 toto hoc centum annorum spatio. Op verzoek van den vice-superior schreef van Banning: Elenchus pastorum saecularium districtus Hollandiae Zeelandiae et Westfrisiae etc., waarin met enkele teekenende woorden van de destijds in genoemd kerkdistrict levende priesters de leeftijd, hun ambt, wetenschap, levenswijze en zedelijk gedrag vermeld werden. Aan het Liber Status Missionis: een foliant, waarin van de Staties in het bisdom Haarlem de pastoors genoemd worden, die haar sinds de Hervorming stichtten en bestuurden, werd door van Banning krachtig voortgewerkt. De beide laatste genoemde geschiedbronnen berusten in handschrift in het bisschoppelijk oud-archief te Haarlem.
Door van Banning werd ook opgesteld: Considerationes super panem et vinum, quatenus sunt divini sacrificii missae materia essentialis, auctore sacerdote catholico, Roterodami, 1839.
Voor de kennis, zoo van het karakter des aartspriesters als van de kerkelijke gebeurtenissen zijner dagen, raadplege men de brieven, welke door van Banning gewisseld werden met het Departement van Eeredienst, den vice-superior ad interim, van Nooy en andere invloedrijke priesters.
Zie: Bijdragen voor de Gesch. v.h. bisdom Haarlem, XXXIX, 275 v., XL, 23-115.
van der Loos